ECLI:NL:RBDHA:2021:16216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv nareis en beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft in 2014 Syrië verlaten en is via Bulgarije en Duitsland in Nederland terechtgekomen. Op 3 oktober 2019 heeft de referente, zijn echtgenote, een mvv-aanvraag ingediend voor eiser en hun vier kinderen. De aanvraag voor eiser werd afgewezen, terwijl de overige gezinsleden wel een mvv kregen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser al in Nederland verblijft en dat hij geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn mvv-aanvraag, aangezien hij al toegang heeft tot Nederland. De rechtbank oordeelt dat eiser in zijn asielprocedure de mogelijkheid had om zijn aanvraag aan de criteria van het nareisbeleid te laten toetsen, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belang heeft bij de beoordeling van de mvv-aanvraag.

De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier en heeft de beslissing openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1996] , van Syrische nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Op 3 oktober 2019 heeft [referente] (referente) ten behoeve van eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aangevraagd. Bij besluit van 18 augustus 2020 (het primair besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft Syrië in 2014 verlaten. Hij was toen 18 jaar. Eiser heeft in 2014 in Bulgarije een verblijfsvergunning gekregen. Vervolgens is eiser eind 2014 naar Duitsland gegaan. Op
3 december 2019 is eiser Nederland ingereisd.
2. Aan referente is op 10 juli 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referente heeft op 3 oktober 2019 een mvv-aanvraag nareis gedaan voor haar echtgenoot en vier kinderen, waaronder eiser. Verweerder heeft de aanvraag voor eiser afgewezen en aan de overige familieleden van referente een mvv verleend.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich al in Nederland bevindt, zodat er geen procesbelang meer is bij een beslissing op zijn aanvraag voor een mvv dan wel een (inhoudelijke) beslissing op zijn bezwaar. In het verweerschrift is toegelicht dat eiser met deze procedure niet in een gunstigere positie kan komen, omdat het maximale wat eiser kan bereiken bestaat uit het verkrijgen van een mvv waarmee hij Nederland kan inreizen. Aangezien eiser al in Nederland is, heeft hij geen belang bij de beoordeling van de vraag of verweerder zijn aanvraag voor een mvv terecht heeft afgewezen. De stelling van eiser dat hij een procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de vraag of hij voor een afgeleide asielvergunning in aanmerking komt, volgt verweerder niet. Eiser heeft namelijk in Nederland een asielaanvraag ingediend waarbij hij de mogelijkheid had om zijn aanvraag aan de criteria van het nareisbeleid te laten toetsen. Verweerder verwijst hiervoor naar de Memorie van Toelichting (MvT). [1] Volgens verweerder komt het voor rekening en risico van eiser dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
Standpunt eiser
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij wijst eiser erop dat voor een verblijfsvergunning in het kader van de nareis geen mvv-plicht geldt en dat verweerder zijn aanvraag had moeten toetsen als een aanvraag voor een afgeleide asielvergunning. Eiser verwijst hiervoor naar verweerders beleid in de paragrafen C2/4.1.1.1 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. In dit verband wijst eiser erop dat verweerder in het primaire besluit wel aan de criteria van het nareisbeleid heeft getoetst. Als hij daartegen geen bezwaar had gemaakt, dan zou verweerders standpunt, inhoudende dat de feitelijke gezinsband tussen hem en zijn moeder verbroken is, in rechte komen vast te staan. Om die reden heeft hij er belang bij dat verweerder zijn bezwaargronden inhoudelijk behandelt en dat is ten onrechte niet gedaan, aldus eiser.
Oordeel rechtbank
5. Uit pagina 13 van de MvT volgt dat nareizende gezinsleden, van wie de aanvraag tot het verlenen van een mvv is ingewilligd, na binnenkomst in Nederland ambtshalve een afgeleide verblijfsvergunning krijgen. Zij kunnen echter ook een zelfstandig asielverzoek indienen.
Die aanvraag wordt dan in de algemene asielprocedure in behandeling genomen. Als deze zelfstandige asielaanvraag niet tot vergunningverlening leidt, kan aan de betrokkene alsnog de afgeleide asielvergunning worden verleend. In eisers geval is geen sprake van de hiervoor beschreven situatie, omdat verweerder geen mvv aan hem heeft verstrekt om Nederland binnen te komen. Eiser is zonder mvv Nederland ingereisd en heeft vervolgens een asielverzoek ingediend. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard vanwege zijn verblijfsrecht in Bulgarije en dat zij niet weet of eiser verweerder bij zijn asielaanvraag heeft gevraagd om te toetsen aan de criteria van het nareisbeleid.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de vraag of zijn mvv-aanvraag terecht is afgewezen en het beroep daarom niet-ontvankelijk is. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat eiser met deze procedure niet in een gunstigere positie kan komen, omdat eiser al sinds 3 december 2019 in Nederland is en hij dus geen mvv nodig heeft om toegang tot Nederland te krijgen.
Wat eiser als procesbelang heeft aangevoerd, kan de rechtbank niet volgen. Redengevend hiervoor is dat eiser in zijn asielprocedure al de gelegenheid heeft gehad om voor een afgeleide asielvergunning in aanmerking te komen. Uit de MvT blijkt dat eiser verweerder in zijn asielprocedure had kunnen verzoeken om zijn aanvraag (uitsluitend) te toetsen aan de criteria van het nareisbeleid. Dat eiser dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico en betekent niet dat eiser in deze procedure in een gunstigere positie kan komen dan in de asielprocedure mogelijk was geweest. Wel hecht de rechtbank er waarde aan om op te merken dat verweerder ter zitting heeft erkend dat in het primaire besluit ten onrechte aan de criteria van het nareisbeleid is getoetst, omdat toen al bekend was dat eiser in Nederland was en geen belang had bij het verkrijgen van een mvv. Volgens verweerder had hij eisers aanvraag – achteraf bezien – dan ook niet inhoudelijk had hoeven toetsen.
7. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft bij dit beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2011-2012, 33293, nr. 3, pagina 13.