ECLI:NL:RBDHA:2021:16174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
NL21.3204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming en termijnoverschrijding in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had op 25 december 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een reeks van ingebrekestellingen en eerdere uitspraken van de rechtbank, waaronder een uitspraak van 13 januari 2020, waarin verweerder werd opgedragen binnen 14 weken een beslissing te nemen, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist. De rechtbank constateert dat partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat is met het nemen van een besluit. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat verweerder alsnog een beslissing moet nemen. De rechtbank legt een termijn van acht weken op voor het nemen van deze beslissing en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt eiser een vergoeding van € 267,- voor proceskosten toegekend. De rechtbank benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor verweerder om adequaat te reageren op de asielaanvraag van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3204
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C. Pool), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: G. Aroug).
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 13 januari 2020 met NL19.22315. In die uitspraak staat dat verweerder binnen 14 weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Eiser heeft op 25 december 2018 een aanvraag gedaan voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Vervolgens heeft eiser aan verweerder op 25 juni 2019 een ingebrekestelling verstuurd. Eiser heeft op 7 augustus 2019 bij de
rechtbank een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ingediend. De rechtbank heeft op 3 september 2019 in haar uitspraak met zaaknummer: NL19.18409, het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Op 4 september 2019 heeft eiser nogmaals een ingebrekestelling ingediend. Daarna heeft eiser op 20 september 2019 een beroep niet tijdig ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 januari 2020, met zaaknummer: NL19.22315 het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen 14 weken een beslissing moet nemen op de aanvraag.
3. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eiser. In zijn verweerschrift van 19 maart 2021 geeft verweerder dit ook aan. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen besluit heeft genomen na de uitspraak van de rechtbank.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
6. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eiser wijst verweerder erop dat hij geen concrete termijn kan geven, waarbinnen hij op de aanvraag van eiser kan beslissen. Verweerder geeft daarbij aan dat hij geen voorrang kan verlenen aan zaken waarin beroep is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Dit laatste zou volgens verweerder ten koste gaan van aanvragen die eerder zijn ingediend dan die van eiser. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een termijn van acht weken om een start te maken met de asielprocedure door het houden van een eerste gehoor in het licht van de huidige uitvoeringspraktijk en de gevolgen van het corona-virus niet (meer) uitvoerbaar is. Verweerder benadrukt dat de planning van (de start van) een asielprocedure een complexe aangelegenheid is en dat het opdragen van een termijn van minder dan zes tot acht weken voor het starten van de procedure niet reëel is. Eiser heeft al een eerste gehoor gehad en een aanvullend gehoor. Eiser zal nog worden uitgenodigd voor een nader gehoor. Eiser is inmiddels opgenomen in de VA-procedure en de procedure zal meer tijd in beslag nemen. Het is niet duidelijk wanneer het nader gehoor zal plaatsvinden. Mede gelet op de termijnen van artikel 3.115 en 3.116 van het Vreemdelingenbesluit en het 8+8 wekenmodel conform de uitspraak van de afdeling van
8 juli 2020 1, verzoekt verweerder de rechtbank om op grond van artikel 8:55d, derde lid, Awb, een termijn van zestien weken op te leggen voor het nemen van een beslissing op de asielaanvraag.
7. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser zijn asielaanvraag heeft kunnen onderbouwen. Eiser heeft meerdere gehoren gehad (aanmeldgehoor, eerste gehoor, , aanvullend gehoor) en is in de gelegenheid gesteld om zijn correcties en aanvullingen hierop in te dienen. Verder blijkt uit de stukken dat eisers asielaanvraag de Verlengde Asielprocedure (VA-procedure) wordt behandeld.

1.ECLI:NL:RVS:2020:1560

8. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 8 juli 2020 2, heeft overwogen, moet verweerder op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn in ieder geval binnen 21 maanden de asielprocedure afronden. In de zaken van eisers is deze maximale termijn op 25 september 2020 overschreden. De rechtbank laat echter het belang van zorgvuldige besluitvorming zwaarder wegen dan het alsnog zo snel mogelijk nemen van een beslissing op de aanvraag. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder nog een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven, voordat verweerder een besluit neemt.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder, met een maximum van
€ 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen én verweerder ook al een dwangsom aan eiser heeft moeten betalen nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een sterkere prikkel nodig is en sluit daarbij aan bij de uitspraak van 29 juni 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.3
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.

2.ECLI:NL:RVS:2020:1560

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op [datum.uitspraak] en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
14 april 2021
Mr. S.G.M. Buys M. Bos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u
dit in uw verzetschrift aangeven.