ECLI:NL:RBDHA:2021:16161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
NL21.11566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot zicht op overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 juli 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er zicht was op overdracht aan Zwitserland en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

Tijdens de zitting op 26 juli 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel van bewaring en voerde aan dat er geen zicht op overdracht bestond, omdat hij eerder had geweigerd mee te werken aan een coronatest, wat leidde tot annulering van een geplande overdracht. De rechtbank overwoog dat de weigering om mee te werken aan de coronatest niet betekent dat het zicht op overdracht ontbreekt. De rechtbank stelde vast dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat eiser niet zijn actieve en volledige medewerking verleende aan zijn uitzetting.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11566
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Wortel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1997] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b en de lichte gronden onder 4a, 4c, 4d en 4e niet heeft betwist. Deze gronden kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser over de zware grond onder 3d heeft aangevoerd, hoeft daarom niet besproken te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat er geen zicht op overdracht bestaat. Eiser heeft namelijk eerder een coronatest geweigerd, waardoor een vlucht is geannuleerd en hij zal ook aan een volgende test niet meewerken. Het is voor eiser een medische keuze om geen coronatest af te laten nemen en hij kan daartoe niet verplicht worden. Verder is op dit moment sprake van een code rood voor Nederland in verband met de coronapandemie, waardoor hij niet overgedragen kan worden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan de coronatest die noodzakelijk is voor de overdracht aan Zwitserland. Om die reden is de voor 15 juli 2021 geplande overdracht geannuleerd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het zicht op uitzetting of overdracht in beginsel niet ontbreekt in het geval een vreemdeling niet zijn actieve en volledige medewerking verleent aan zijn uitzetting of overdracht.3 De inbewaringstelling van eiser is er op gericht hem over te dragen aan Zwitserland. Die maatregel maakt het verder mogelijk er op toe te zien dat eiser de van hem te verlangen inspanningen verricht met het oog op zijn overdracht. Dat eiser niet mee wil werken aan een coronatest, maakt niet dat dit in beginsel gegeven zicht op overdracht is komen te vervallen en moet voor rekening van eiser blijven. Het meewerken aan een coronatest is in dit geval namelijk nodig voor de overdracht en van eiser mag worden verlangd dat hij hieraan zijn medewerking verleent. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet blijkt dat de test waaraan eiser moet meewerken verder gaat dan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd binnen het bestek van de door hem niet nagekomen verplichting om Nederland zelfstandig te verlaten. Verder kan de omstandigheid dat de overdracht mogelijk tijdelijk niet kan plaatsvinden door de gevolgen van het coronavirus worden aangemerkt als een tijdelijke belemmering. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijke tijdelijke belemmering tot gevolg heeft dat hij niet tijdig kan worden overgedragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b. vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV3295) en de uitspraak van 23 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3894).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.