ECLI:NL:RBDHA:2021:16115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/776 en AWB 20/8062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet, medische noodsituatie en BMA-advies

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een Afghaanse eiser tegen het besluit van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat hij lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en suïcidale gedachten heeft. De Staatsecretaris baseerde zijn besluit op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat stelde dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat de Staatsecretaris zich terecht op dit advies mocht baseren, omdat de eiser geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om de juistheid van het BMA-advies te betwisten. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bestond, omdat het BMA-advies aangaf dat de medische situatie van de eiser niet zou verslechteren bij terugkeer. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de vrijstelling van griffierecht verleend aan de eiser, omdat hij aan de voorwaarden voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/776 en AWB 20/8062
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren [geboortedatum] 1991, van Afghaanse nationaliteit,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 20/8062).
Bij besluit van 11 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening is aangemerkt als ingediend hangende het beroep. [1]
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde hebben deelgenomen via een beeldverbinding. Verweerder is ter zitting verschenen.
.
Overwegingen
Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Standpunt verweerder
2. Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Verweerder baseert zich op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 27 oktober 2020. Uit het advies blijkt dat eiser kan reizen en dat bij het uitblijven van medische behandeling geen noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Nu bij terugkeer naar Afghanistan geen medische noodsituatie ontstaat, hoeft niet beoordeeld te worden of de medische zorg daar toegankelijk is, aldus verweerder.
Standpunt eiser
3. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Eiser lijdt aan een
persoonlijkheidsstoornis en heeft suïcidale gedachten en paniekaanvallen. Volgens eiser zijn er meerdere redenen om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies. Zo blijkt uit het advies niet duidelijk hoe het BMA tot de conclusie is gekomen dat eiser op dit moment niet suïcidaal is. Daarmee is de psychische toestand van eiser niet volgens het Protocol BMA en de Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag (hierna: Multidisciplinaire richtlijn) beoordeeld. Verder had verweerder moeten beoordelen of medische behandeling in Afghanistan beschikbaar en effectief is. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit in strijd met de rechtspraak van het EHRM [2] op dit punt. Eiser verwijst in dit verband naar de arresten Paposhvili [3] en Korosec. [4]
Oordeel van de rechtbank
Het BMA-advies
4. De conclusie van het BMA- advies is dat bij het wegvallen van de behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich bij de besluitvorming mocht baseren dit advies. Het is vaste rechtspraak [5] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat een BMA-advies een deskundigenadvies is waar verweerder in beginsel van uit mag gaan, tenzij eiser concrete aanknopingspunten aanvoert waarom het advies niet zou kloppen. Die concrete aanknopingspunten zijn er in deze zaak niet.
5. Eiser stelt wel dat het BMA-advies niet volgens het Protocol BMA tot stand is gekomen, maar geeft daarbij niet aan in strijd met welk artikel van het Protocol dan is gehandeld.
De enkele stelling van eiser dat uit de Multidisciplinaire richtlijn, die bovendien gericht is aan behandelaren, blijkt dat het moeilijk is om een prognose te maken van suïcidaal gedrag, is ook geen concrete reden om te twijfelen aan de juistheid van het advies. Daarvoor moet eiser toch met meer onderbouwing komen, zoals bijvoorbeeld een contra-expertise. Het is namelijk aan eiser om de conclusies van het BMA-advies te betwisten.
6. De door eiser gestelde onduidelijkheid ten aanzien van de beantwoording bij punt 2a in het advies heeft verweerder ter zitting voldoende opgehelderd, zodat ook om die reden geen twijfel meer bestaat over de juistheid van het advies.
7. Het standpunt van eiser dat de medische reisvoorwaarden in het BMA-advies niet inzichtelijk zijn, volgt de rechtbank niet. In het BMA-advies onder punt 5b staat namelijk dat medische reisvoorwaarden niet noodzakelijk zijn. Wel wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt.
Geen medische noodsituatie, dus geen schending van artikel 3 van het EVRM
8. Gelet op de bevindingen van het BMA is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat in dit geval geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. [6] Het achterwege blijven van behandeling zal volgens het BMA namelijk niet leiden tot een medische noodsituatie. Gelet hierop bestaat er op grond van het in paragraaf A3/7.1.3 van de Vc vastgelegde beleid voor verweerder geen aanleiding om te onderzoeken of behandelmogelijkheden aanwezig zijn in het land van herkomst. Uit de uitspraak van de ABRvS van 28 september 2017 [7] volgt dat deze beoordelingswijze in overeenstemming is met het arrest van het EHRM in de zaak Paposhvili.
9. De enkele stelling van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met nationale en Europese bepalingen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft deze stelling namelijk niet concreet gemaakt.
Hoorplicht
10. Over de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder hoefde eiser niet te horen, omdat het besluit van 28 oktober 2020 duidelijk is en de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd niet hadden kunnen leiden tot een ander besluit. [8]
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.
4.ECLI:CE:EHCR:2015:1008JUD007721212.
5.onder meer de uitspraak van 31 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2860).
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.