ECLI:NL:RBDHA:2021:1611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
NL21.76
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de door eiser opgegeven identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig werden geacht. Eiser had op 26 september 2019 een asielaanvraag ingediend, maar zijn verklaringen over zijn identiteit en herkomst waren inconsistent en tegenstrijdig. Eiser had een Soedanees paspoort gebruikt om Europa binnen te komen, maar kon geen identificerende documenten overleggen die zijn Eritrese nationaliteit konden bevestigen. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser zich te kwader trouw had ontdaan van zijn reisdocument en dat de aanvraag terecht was afgewezen. Eiser had ook geen bewijs geleverd dat zijn terugkeer naar Eritrea in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.76

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] alias [naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 30 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.77, plaatsgevonden op 20 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 26 september 2019 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen en daartoe het volgende overwogen. De door eiser gestelde identiteit en nationaliteit heeft verweerder ongeloofwaardig bevonden. Eiser is Europa ingereisd met een Schengenvisum dat de Franse autoriteiten hem hebben verleend op basis van een Soedanees paspoort. Eiser heeft gesteld dat dit een vals paspoort was, geregeld door een reisagent, en dat hij dit paspoort in Frankrijk heeft moeten afgeven aan een man. De verklaringen van eiser hierover zijn volgens verweerder inconsistent en tegenstrijdig. Eiser heeft geen identificerende documenten overgelegd. De overgelegde kopieën van de identiteitskaarten van zijn gestelde moeder en oom tonen de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser niet aan. Verweerder houdt de persoonsgegevens aan op basis waarvan eiser het Schengenvisum van de Franse autoriteiten heeft verkregen. De gestelde herkomst heeft verweerder eveneens ongeloofwaardig bevonden. De verklaringen van eiser over zijn gestelde herkomst zijn summier en daarnaast voldoet eiser niet aan het taalprofiel van Eritreeërs. Verweerder heeft afgezien van een beoordeling van het asielrelaas van eiser, omdat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn geacht. Verweerder concludeert dat eiser zich waarschijnlijk te kwader trouw heeft ontdaan van zijn reisdocument en verweerder heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit, zodat de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vw [1] .
3. Eiser voert daartegen aan dat hij weliswaar met een Soedanees paspoort naar Europa is gereisd, maar dat hij door de overgelegde Eritrese documenten van zijn moeder en oom alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Eritrese nationaliteit bezit en wat zijn identiteit is. Dat eiser niet over originele stukken beschikt, komt omdat eiser niet alles kon meenemen tijdens zijn vlucht. Verweerder had in het kader van de vergewisplicht nader onderzoek moeten verrichten naar de identiteit van eiser. Eiser voert verder aan dat hij summier heeft verklaard over zijn herkomst doordat hij op jeugdige leeftijd Eritrea heeft verlaten en grotendeels in Soedan is opgegroeid. In de grensstreek tussen Eritrea en Soedan komt het voor dat men alleen de Arabische taal spreekt. Verweerder heeft ten onrechte niets gedaan met de in de zienswijze gegeven verklaring dat tijdens de gehoren de woonplaats Markiti is verward met Maârki. De locatie van deze woonplaats onderbouwt de herkomst van eiser. Tot slot voert eiser tegen het terugkeerbesluit aan dat dit in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en dat hem een vertrektermijn van vier weken dient te worden gegeven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 31, eerste lid, van de Vw volgt dat het aan
eiser is om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken.
5. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om de door hem gestelde identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Het Soedanese paspoort heeft verweerder niet kunnen onderzoeken op echtheid, nu eiser deze niet heeft overgelegd. Eiser heeft ook geen andere identificerende documenten overgelegd. De door hem overgelegde kopieën van identiteitskaarten van zijn gestelde moeder en oom tonen eisers identiteit niet aan, nu deze stukken niet op de persoon van eiser zien. Deze kopieën tonen eveneens eisers nationaliteit niet aan, nu de familieband tussen hem en de op de kopieën vermelde personen niet is aangetoond. Eisers stelling dat het niet aannemelijk is dat iemand die geen familielid van de vermelde personen is aan deze kopieën kan komen, wordt niet gevolgd. Uit de verklaringen van eiser volgt niet dat er sprake is geweest van een acute vluchtsituatie, zodat verweerder van eiser mocht verwachten dat hij documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit kan overleggen [3] . In hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om nader invulling te geven aan zijn vergewisplicht. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om tijdens de gehoren te verklaren over zijn identiteit en nationaliteit, maar verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom dit onvoldoende wordt bevonden. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder mogen uitgaan van de identiteit en nationaliteit zoals vermeld op het Soedanese paspoort op basis waarvan eiser een Schengenvisum van de Franse autoriteiten heeft verkregen.
6. Verweerder heeft ook niet ten onrechte de gestelde herkomst van eiser niet geloofwaardig bevonden. Daartoe heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser summiere en vage verklaringen heeft afgelegd over Eritrea. Op vragen over Eritrea, bijvoorbeeld over eisers gestelde geboorteplaats en bevolkingsgroepen in Eritrea, geeft eiser veelal aan dat hij zich daarover niets kan herinneren omdat hij op jonge leeftijd is vertrokken uit Eritrea. Eiser heeft verklaard acht, negen of tien jaar oud te zijn geweest ten tijde van zijn vertrek uit Eritrea. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij, ondanks zijn jonge leeftijd, meer kan verklaren over zijn Eritrese herkomst. Ook heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet aan het Eritrese taalprofiel voldoet, omdat hij alleen Arabisch en geen Tigrinya spreekt. De stelling dat het in de grensstreek tussen Eritrea en Soedan voorkomt dat men alleen Arabisch spreekt, is niet onderbouwd. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder in het bestreden besluit wel gereageerd op de correctie van de naam van de gestelde woonplaats in Eritrea. Met het noemen van deze woonplaats heeft eiser echter niet zijn gestelde herkomst aannemelijk gemaakt.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder kunnen uitgaan van de gegevens van het Soedanese paspoort en heeft eiser valse informatie verstrekt door andere personalia en een Eritrese nationaliteit op te geven.
8. Verweerder heeft daarnaast kunnen concluderen dat eiser zich waarschijnlijk te kwader trouw heeft ontdaan van zijn reisdocument en de aanvraag is daarom ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vw. Eiser heeft immers verklaard dat hij in het bezit is geweest van een Soedanees paspoort en dat hij deze in Frankrijk heeft afgegeven aan een man. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser vaag, summier en tegenstrijdig hierover heeft verklaard. Zo kan eiser zich weinig herinneren over het afgeven van het paspoort en kan hij de man aan wie hij het paspoort heeft afgegeven niet omschrijven. Uit eisers verklaringen tijdens het eerste gehoor volgt niet dat hij dit paspoort onder enige dwang zou hebben afgegeven. De enkele algemene stelling dat het gebruikelijk is dat vreemdelingen door een reisagent worden gedwongen hun reispapieren af te staan, is onvoldoende voor een ander oordeel.
9. Het terugkeerbesluit ziet niet op een terugkeer naar Eritrea, nu de Eritrese nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn bevonden. Eisers stelling dat hij bij terugkeer naar Eritrea in een situatie terechtkomt die strijdig is met artikel 3 van het EVRM slaagt daarom niet. Nu de aanvraag terecht is afgedaan als kennelijk ongegrond heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid vanmr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:55.