ECLI:NL:RBDHA:2021:1610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
NL20.22193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van gebrek aan nieuwe elementen en authenticiteit van documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, zijn opvolgende asielaanvraag indiende. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser had eerder in 2015 een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en de rechtbank had deze afwijzing in 2018 bevestigd.

Eiser voerde aan dat hij gevaar loopt in Afghanistan vanwege een familievete en dat hij nieuwe informatie had over de bedreigingen die hij en zijn familie ondervinden. Hij overhandigde een verklaring van het dorpshoofd, maar de authenticiteit van deze verklaring kon niet worden vastgesteld door Bureau Documenten. De rechtbank oordeelde dat zonder bewijs van authenticiteit de verklaring niet als nieuw element kon worden beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank wees erop dat het aan de vreemdeling is om de authenticiteit van de overgelegde documenten aan te tonen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.22193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.22194, plaatsgevonden op 20 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.J.N. Hasimi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 13 november 2015 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij, kort weergegeven, represailles vreest nadat hij geweigerd heeft om zich aan te sluiten bij de Taliban en daarnaast ook vreest voor de vijanden van zijn vader. Bij besluit van 21 april 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 16 mei 2018 [1] het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling [2] op 14 december 2018 bevestigd [3] . Daarmee staat het besluit van 21 april 2017 in rechte vast.
3. Op 13 juni 2019 heeft eiser middels een kennisgevingsformulier M35-O de huidige, opvolgende aanvraag ingediend. Eiser heeft daarbij een verklaring overgelegd van het dorpshoofd van het dorp [dorp] in de provincie Kapisa. In april 2019 is de broer van eiser naar Afghanistan gegaan om deze verklaring te verkrijgen. Uit de verklaring van het dorpshoofd blijkt dat de gevaarlijke vijanden van eisers vader nog steeds op zoek zijn naar eiser en zijn familie. Volgens het dorpshoofd moeten eiser en zijn broer goed op zichzelf passen, waar zij zich ook bevinden.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw [4] , omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd. In de vorige procedure heeft verweerder de problemen met de vijanden van eisers vader ongeloofwaardig bevonden en heeft eiser later aangegeven dat de vijanden van zijn vader niet de reden waren van zijn vertrek uit Afghanistan. Bureau Documenten heeft de authenticiteit van de verklaring van het dorpshoofd niet kunnen beoordelen, wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal. Nu de authenticiteit niet vaststaat, kan deze verklaring niet gelden als nieuw element of nieuwe bevinding. Ook de inhoud van deze verklaring maakt niet aannemelijk dat het voor eiser gevaarlijk is om in Kunduz te verblijven. De verklaring van de broer van eiser kan eveneens niet worden aangemerkt als nieuw element of nieuwe bevinding.
5. Eiser voert daartegen aan dat met de verklaring van het dorpshoofd aannemelijk is gemaakt dat eiser en zijn familie, als gevolg van een familievete, gevaar lopen in heel Afghanistan. De verklaring van de broer dient te worden gezien als toelichting op de verklaring van het dorpshoofd en niet als objectieve bron. Ten tijde van de vorige procedure was eiser niet op de hoogte van de ernst van de problemen met de vijanden van zijn vader. Eiser heeft tijdens de vorige procedure dan ook niet kunnen vertellen over deze problemen. Tot slot voert eiser aan dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In geschil is de vraag of eiser aan zijn opvolgende aanvraag nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die relevant zijn voor de beoordeling van die aanvraag.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de door de vreemdeling overgelegde documenten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, indien de authenticiteit van de overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld [5] . Verder volgt uit deze vaste rechtspraak dat het aan de vreemdeling is om de authenticiteit aan te tonen van de documenten die hij aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling.
8. Verweerder heeft de verklaring van het dorpshoofd door Bureau Documenten laten onderzoeken. Uit het rapport van Bureau Documenten blijkt dat de authenticiteit van deze verklaring niet kan worden beoordeeld wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal. Eiser heeft niet op andere wijze de authenticiteit van de verklaring aangetoond. Dit betekent dat de authenticiteit van de verklaring van het dorpshoofd niet is komen vast te staan. Verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een nieuw element of nieuwe bevinding.
9. Op 21 april 2017 is aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Eiser is echter in Nederland gebleven en heeft dus niet aan de aan hem opgelegde terugkeerverplichting voldaan. Gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is verweerder in beginsel dan ook gehouden een inreisverbod tegen eiser uit te vaardigen. Verweerder kan hiervan op grond van het achtste lid van dit artikel afzien om humanitaire of andere redenen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen waarom geen van de door eiser in de zienswijze aangevoerde omstandigheden een aanleiding vormen om de duur van het inreisverbod te verkorten. De beroepsgrond dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom een inreisverbod van twee jaar wordt opgelegd, slaagt daarom niet.
10. De asielaanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid vanmr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Met zaaknummer AWB 17/10291.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Met zaaknummer 201804922/1/V2.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2394.