ECLI:NL:RBDHA:2021:16045
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- C. Karman
- A. Vranken
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van nareis voor een Iraanse nationaliteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Iraanse verzoeker, geboren in 1999, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis heeft ingediend. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de mededeling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat er voorlopig geen interviews mogelijk zijn in Iran. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij op korte termijn gehoord wilde worden voor zijn aanvraag.
De staatssecretaris heeft op 21 juni 2021 schriftelijk gereageerd en medegedeeld dat verzoeker op 8 december 2020 in Istanbul is gehoord. De staatssecretaris stelt dat hij heeft voldaan aan de wensen van de verzoeker en dat het belang van de gevraagde voorziening is komen te vervallen. De verzoeker heeft vervolgens aangegeven het eens te zijn met het standpunt van de staatssecretaris en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat de verzoeker geen procesbelang meer heeft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.