Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
’t Goude Hooft Exploitatie B.V.,
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
€ 14,00. Aldus maakt [verzoeker] aanspraak op een bedrag van (152,19 x € 14,00 =) € 2.130,66 bruto. [verzoeker] heeft voorts om uitbetaling van gewerkte overuren verzocht. Op grond van artikel 3.13 en 3.14 van de cao worden de uren waarmee de normale arbeidstijd wordt overschreden, gekwalificeerd als overwerk. In de periode van 4 november 2019 tot 1 november 2020 heeft [verzoeker] gemiddeld 42,63 uur per week gewerkt, terwijl in de arbeidsovereenkomst een arbeidsomvang van 40 uur per week was overeengekomen. Het saldo aan onbetaalde overwerkuren heeft een waarde van (2,43 x 52 weken x € 14,00 bruto =) € 1.914,64 bruto. Ten slotte heeft [verzoeker] op grond van artikel 7:625 BW recht op de maximale wettelijke verhoging en op grond van artikel 6:119 BW op de wettelijke rente, omdat 't Goude Hooft steeds geweigerd heeft de betalingen te voldoen dan wel in verzuim is met betaling van de niet-genoten vakantiedagen en de overwerkuren.
4.Het verweer
5.De beoordeling
Aanzegvergoeding
€ 224,00 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
“om alle vakantiedagen en (eventuele) overuren vrijwillig geheel op te nemen in verband met de Covid-19 pandemie en de daaruit voortvloeiende verplichte sluiting van de horeca”. De bijzondere omstandigheden rondom covid-19 hebben in dit geval tot deze bijzondere afspraak geleid. Weliswaar is [verzoeker] de enige werknemer die een dergelijke verklaring niet getekend heeft, maar uit niets blijkt dat [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens was met de afspraak en [verzoeker] heeft evenmin kenbaar gemaakt dat hij dan liever wel aan het werk bleef en uren wilde draaien. Uit productie 3 bij verweerschrift volgt bovendien dat 't Goude Hooft pas op 28 april 2020 aan [verzoeker] heeft aangezegd dat zijn dienstverband niet zou worden verlengd. Dat is een maand nadat de bewuste bijeenkomst heeft plaatsgevonden. [verzoeker] had tijdens de bijeenkomst dus nog zicht op een arbeidsovereenkomst tot in ieder geval 3 juni 2020 zodat afspraken over vakantiedagen en overuren voor hem wel degelijk relevant waren. [verzoeker] kan zich er daarom niet met recht en reden achter verschuilen dat hem was medegedeeld dat de bijeenkomst eind maart 2020 niet relevant voor hem zou zijn.