ECLI:NL:RBDHA:2021:15915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL21.6429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Palestijnse eiser met Jordaanse nationaliteit wegens gebrek aan bewijs voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Palestijn van Jordaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser stelde dat hij problemen had ondervonden met zijn familie in verband met de verkoop van een deel van de erfenis van zijn grootvader, wat leidde tot bedreigingen en geweld tegen hem. Tijdens de zitting op 17 mei 2021 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde problemen niet voldoende waren om aan te nemen dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Jordanië. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat in het algemeen bescherming wordt geboden aan Jordaniërs van Palestijnse afkomst en dat eiser niet had aangetoond dat hij in zijn specifieke geval niet op bescherming kon rekenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak geboden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6429

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadvy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluit van 21 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Jordaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden met zijn familie, na verkoop van een deel van de erfenis (grond) van de vader van zijn vader in 2012. De kinderen van deze grootvader wonen verdeeld in Jordanië en het Palestijns gebied. Het deel dat de familie in Jordanië zou krijgen, zou worden verkocht aan de familie in het Palestijns gebied. De verkoop van een deel van de grond vond plaats voordat het officieel was verdeeld, waarna de problemen zijn begonnen. Eiser was bij de verkoop betrokken omdat hij bij een bank werkte en ging mee naar het Palestijns gebied om met de familie daar de koop te sluiten. Eiser verklaart dat hij op 30 september 2018 is mishandeld en bedreigd door zijn oom en neef in het Palestijns gebied. Hierna heeft eiser in Jordanië last gehad van jongeren die in auto’s toeterend langs de familie villa reden en kogels in de lucht schoten, is er een dode hond in de garage van de villa aangetroffen en is eiser in juli 2019 door drie jongens mishandeld.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • familieproblemen in Jordanië vanwege verdeling grond van erfenis.
Verweerder heeft beide elementen geloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de geloofwaardig geachte elementen zijn te herleiden tot één van de gronden in het Vluchtelingenverdrag en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade.
3. Eiser heeft gesteld dat hij als Palestijn gediscrimineerd wordt en geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten. Eiser verwijst onder meer naar een publicatie van Rights in Exil, een bericht van de Jerusalem Post en een rapport van Human Rights Watch van 17 september 2019. Uit de door eiser overgelegde informatie volgt ook dat eiser het risico loopt op grond van een traditionele regel gedeporteerd te worden en dat hem het staatsburgerschap kan worden afgepakt. Eiser stelt dat hij wel aangifte heeft gedaan van bedreiging en intimidatie, maar dat de politie niets kon doen. Verder stelt eiser dat hij een gewelddadige familie heeft waar hij van heeft te vrezen. In productie 5 staat de naam [A] , die ook genoemd wordt door eiser in het eerste gehoor.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door de staatssecretaris moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. [1] Daarbij dient hij de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien de staatssecretaris die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder verwijzing ter zitting naar de algemene rapporten over Jordanië [2] voldoende gemotiveerd dat in Jordanië in het algemeen bescherming wordt geboden aan Jordaniërs van Palestijnse afkomst. Gelet hierop is het daarom aan eiser om te onderbouwen dat in zijn geval niet van dit uitgangspunt kan worden uitgegaan en dat het voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is om bescherming in zijn land van herkomst te vragen.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. Dat de mate van effectiviteit van de bescherming niet op voorhand vaststaat, brengt, zoals de ABRvS eerder heeft overwogen [3] niet reeds met zich dat in feite geen bescherming kan worden verkregen. Eiser heeft de politie naar aanleiding van het eerste incident in Jordanië gebeld en zij zijn ook gekomen, maar zij hadden te weinig aanknopingspunten om tot vervolging over te gaan. Hieruit volgt niet dat de overheid onverschillig is voor de gevaren die eiser stelt te lopen in Jordanië en volgt niet dat het bij voorbaat zinloos was om de politie te bellen.
7. Ook heeft eiser met de door hem overgelegde stukken niet onderbouwd dat hij als Palestijn in Jordanië geen bescherming kan krijgen. Over de door eiser overgelegde producties 1 en 2, over het afnemen van het staatsburgerschap, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat zijn directe familieleden daarmee zijn geconfronteerd en er geen concrete aanwijzingen zijn dat hij in dat traject zal komen.
Over het stuk overgelegd onder productie 3 is de rechtbank van oordeel dat hieruit blijkt dat deze praktijk van overplaatsing betrekking heeft op families van moordenaars en deze praktijk is blijkens het artikel bedoeld om deze families te beschermen tegen wraakacties. Dat dit ook op eiser betrekking heeft, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
Over het stuk overgelegd onder productie 4 is de rechtbank van oordeel dat in dit stuk wel kritiek wordt gegeven op het juridische systeem in Jordanië, maar dat hieruit niet blijkt dat geschillen niet opgelost kunnen worden via juridische wegen.
Uit het artikel onder productie 5 volgt enkel dat 2 familieleden van eiser zijn opgepakt door de Israëlische politie in de bezette Jordaanoever.
8. Gelet op al het vorenstaande is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Jordanië een risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en/of schending van het EVRM.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.A. Beijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2015:2087.
2.Onder meer naar het ambtsbericht, Freedom House Report, Human Rights Watch en US State Department.
3.Uitspraak van 19 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1330.