In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, eiseres, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres een vluchtelingenstatus had in Oeganda. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar belangen als minderjarige en dat er geen adequate opvang in Oeganda was.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de actuele vluchtelingenstatus van eiseres en de opvangmogelijkheden in Oeganda. De rechtbank benadrukte dat, volgens het arrest TQ van het Hof van Justitie van de EU, bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit rekening moet worden gehouden met het belang van het kind. Dit houdt in dat er onderzocht moet worden of er adequate opvang is voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het land van herkomst.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit niet had mogen worden opgelegd, omdat het onderzoek naar adequate opvang niet had plaatsgevonden. Eiseres heeft rechtmatig verblijf in Nederland in afwachting van de nieuwe beslissing van verweerder.