ECLI:NL:RBDHA:2020:7946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.13484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende zorgvuldig onderzoek naar vluchtelingenstatus van minderjarige eiseres in Uganda

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiseres met Eritrese nationaliteit. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris stelde dat de moeder van eiseres in Uganda een vluchtelingenstatus had en dat eiseres daardoor ook aanspraak kon maken op de rechten die voortvloeien uit die status. Eiseres betwistte echter de echtheid van het vluchtelingendocument en stelde dat zij niet zeker was van haar toelating tot Uganda.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig onderzoek had verricht naar de vluchtelingenstatus van eiseres. De rechtbank wees erop dat de staatssecretaris enkel beschikte over een kopie van het vluchtelingendocument, dat niet op echtheid kon worden gecontroleerd. Bovendien bleek uit de verklaringen van eiseres dat zij veel vragen van de staatssecretaris niet begreep, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwde. De rechtbank concludeerde dat het aan de staatssecretaris was om nader onderzoek te verrichten naar de vluchtelingenstatus van eiseres in Uganda, en niet aan eiseres om te bewijzen dat deze bescherming er niet was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek in asielprocedures, vooral wanneer het gaat om minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.N. Schöning).

ProcesverloopBij besluit van 29 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.13485, plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar voogd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [datum] 2004.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens verweerder is gebleken dat de moeder van eiseres in Uganda een vluchtelingenstatus heeft, waarop eiseres is bijgeschreven zodat zij ook aanspraak kan maken op de uit die vluchtelingenstatus voortvloeiende rechten. Omdat eiseres in Uganda een vluchtelingenstatus heeft, is haar band met dat land sterker. Verweerder verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 oktober 2013. [1] Niet is gebleken dat de autoriteiten van Uganda eiseres niet kunnen of willen beschermen. Ook is niet gebleken dat eiseres niet opnieuw tot Uganda zal worden toegelaten, aldus verweerder. Omdat eiseres reeds bescherming geniet in Uganda heeft verweerder geen aanleiding gezien haar asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen.
3. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw 2000 kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een derde land erkend is als vluchteling, hij daar die bescherming nog kan genieten en opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten. Niet-ontvankelijk verklaring op grond van dat artikel blijft ingevolge artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) achterwege indien niet is voldaan aan de voorwaarden uit het eerste lid, zoals onder andere dat er geen kans aanwezig mag zijn voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Daarnaast moet volgens artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000 sprake zijn van een dusdanige band met het derde land dat het voor de vreemdeling redelijk zou zijn om naar dat land te gaan.
4. Eiseres stelt dat niet zeker is dat zij zal worden toegelaten tot het grondgebied van Uganda. Het vluchtelingendocument van haar moeder, waarop zij staat bijgeschreven, is vervalst en niet tijdig verlengd. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat het feit dat eiseres pas na het voornemen heeft verklaard over de valsheid van het vluchtelingendocument, afdoet aan de geloofwaardigheid van deze verklaring. Eiseres was jong toen zij met haar moeder in Uganda aankwam en is niet betrokken bij alle beslissingen die door volwassenen namens haar zijn gemaakt. Eiseres heeft haar moeder niet over deze beslissingen bevraagd, wat volgens eiseres gelet op haar leeftijd logisch is. Naar aanleiding van het voornemen is eiseres vragen gaan stellen aan haar moeder over het document dat zij “het vluchtelingenpapier” noemt. Pas toen is verteld dat het document vals was, aldus eiseres. Verweerder houdt onvoldoende rekening met de belangen van het minderjarige kind, door haar te verwijten dat ze onvoldoende navraag bij haar moeder heeft gedaan naar hun status in Uganda en geen acht te slaan op de uitleg hierover die eiseres in de zienswijze geeft, aldus eiseres. Voor zover verweerder vindt dat zij hierover onvoldoende heeft verklaard, had het voor de hand gelegen om dit eerder tegen te werpen dan pas in het bestreden beluit.
4.1
Verweerder voert aan dat eiseres pas in de zienswijze heeft verklaard dat het vluchtelingendocument vals is, nadat verweerder in het voornemen heeft vermeld dat hij voornemens is de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de vluchtelingenstatus in Uganda. Daarom volgt verweerder die verklaring niet en gaat verweerder ervan uit dat het document echt is. Daarbij weegt verweerder mee dat eiseres in het eerste gehoor zou hebben verklaard dat haar moeder, en daarmee zij, een vluchtelingenstatus heeft in Uganda. Zo heeft eiseres verklaard dat zij en haar moeder een vluchtelingenpapier hadden dat elke keer verlengd moest worden [2] en heeft eiseres verklaard dat haar moeder in Uganda werkte. [3] Verweerder vindt het ook niet aannemelijk dat eiseres pas na het voornemen aan haar moeder is gaan vragen of zij legaal in Uganda verblijven/hebben verbleven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van eiseres meer had mogen worden verwacht, omdat eiseres ook in staat is geweest om zelfstandig vanuit Uganda naar Europa te reizen en daarom enige mate van volwassenheid en zelfstandigheid in haar verklaringen worden verwacht.. Tot slot weegt verweerder mee dat eiseres in Uganda naar school is geweest. Uit algemene bronnen is verweerder bekend dat kinderen met een vluchtelingenstatus in Uganda toegang hebben tot onderwijs.
4.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in het algemeen een vreemdeling met het document ‘Refugee Family Attestation’ erkend is als vluchteling in Uganda. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of verweerder in het geval van eiseres niet ten onrechte uitgaat van het bestaan van een vluchtelingenstatus in Uganda op basis van het door eiseres overgelegde document en haar verklaringen daarover.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de eventuele vluchtelingenstatus van eiseres in Uganda. Verweerder is slechts in het bezit van een kopie van een vluchtelingendocument, het document is daardoor voor verweerder niet op echtheid te onderzoeken. Dat is door verweerder op zitting ook bevestigd. Dat verweerder ondanks de verklaring van eiseres dat het document vals is, uitgaat van het bestaan van een vluchtelingenstatus en dat het dan aan eiseres is om het tegendeel te bewijzen volgt de rechtbank niet. Dat eiseres hierover pas in de zienswijze heeft verklaard maakt dat in dit geval niet anders. Uit de verklaringen van eiseres, die minderjarige is, blijkt dat zij veel van de vragen van verweerder over de vluchtelingenstatus niet begrijpt. Zo verklaart eiseres wel dat er ‘een papier’ is en dat haar moeder dat steeds moest verlengen, maar geeft zij bij vervolgvragen consequent aan de vragen niet te begrijpen en niet te weten of ze met dit document in Uganda mocht wonen, werken en naar school kon. [4] Niet duidelijk is waar verweerder zijn standpunt, dat eiseres toegang had tot onderwijs omdat zij een vluchtelingstatus had, op baseert. Eiseres heeft verklaard slechts naar school te kunnen in het geval dat er voldoende geld beschikbaar was. [5] Eiseres had dus – anders dan verweerder stelt – niet steeds toegang tot onderwijs en was aangewezen op privéscholen. Dat eiseres de reis naar Europa zelf zou hebben ondernomen en dat om die reden ondanks haar minderjarigheid meer waarde aan haar verklaringen mag worden gehecht volgt de rechtbank eveneens niet. Eiseres heeft verklaard haar oom om hulp te hebben gevraagd. De oom van eiseres heeft de reis geregeld en eiseres is met een man meegereisd alsof ze zijn dochter was. Dit geeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van een dusdanige mate van volwassenheid en zelfstandigheid dat alleen al om die reden van eiseres verwacht mag worden dat zij al bij aankomst in Nederland meer kan verklaren over de vluchtelingenstatus in Uganda. Het was daarom aan verweerder om nader onderzoek te verrichten naar de door hem gestelde vluchtelingenrechtelijke bescherming in Uganda en niet – zoals verweerder stelt – aan eiseres om aan te tonen dat deze bescherming er niet is.
5. Gelet op wat onder punt 4.3 is overwogen is het beroep gegrond, zal het bestreden besluit worden vernietigd en zal verweerder opnieuw op de aanvraag moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu het aan verweerder is om het zorgvuldigheidsgebrek te herstellen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a van de Awb een tussenuitspraak te doen.
6. Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank aan een bespreking van de overige beroepsgronden niet toe.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 augustus 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Verslag eerste gehoor, pagina 17.
3.Verslag nader gehoor, pagina 11.
4.Zie bijvoorbeeld op pagina 5 en 12 van het Verslag nader gehoor
5.Verslag eerste gehoor, pagina 17.