ECLI:NL:RBDHA:2021:15833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL 21-6900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, met als argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 mei 2021, die via een skypeverbinding plaatsvond, heeft eiser betoogd dat Kroatië niet kan worden beschouwd als een veilige derde staat vanwege de zogenaamde 'pushbacks' en het geweld dat hij daar heeft ervaren. Eiser verwees naar een Helpdeskrapport en eerdere uitspraken van de rechtbank die de situatie in Kroatië aan de kaak stelden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië niet langer als veilig kan worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om dit te bewijzen, wat hij niet heeft gedaan.

De rechtbank concludeerde dat de informatie die eiser aanvoerde niet voldoende was om te stellen dat asielzoekers die onder de Dublinverordening naar Kroatië worden overgedragen in een onveilige situatie terechtkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Kroatische autoriteiten zich hebben verbonden aan de verplichtingen van de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn, en dat eiser bij problemen kan klagen bij de Kroatische autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6900

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van een skypeverbinding, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.6901, plaatsgevonden op 18 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser de buitengrenzen van de lidstaten op illegale wijze heeft overschreden via Kroatië. Kroatië heeft de claim geaccepteerd.
2. Eiser is het hier niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de pushbacks die daar plaatsvinden en het tegen hem gebruikte geweld door de politie.
Eiser wijst op het Helpdeskrapport Kroatië van 6 mei 2021 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 2 februari 2021. [1] In die uitspraak is geoordeeld dat Kroatië met de push backs de werking van het Europese asielsysteem en met name de Dublinverordening en het daaraan ten grondslag liggende interstatelijk vertrouwensbeginsel ondergraaft.
3. In reactie op het beroep van eiser op voormelde uitspraak van 2 februari 2021 heeft verweerder verwezen naar uitspraken van deze rechtbank waarin in soortgelijke zaken is geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië het interstatelijke vertrouwensbeginsel geldt, zoals van zittingsplaats Zwolle van 15 december 2020, van zittingsplaats Haarlem van 23 maart 2021 en van zittingsplaats Roermond van 15 april 2021.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het ligt op eisers weg om dit aannemelijk te maken. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De informatie waarop eiser in beroep doelt en ook zijn eigen ervaring in Kroatië, ziet met name op het optreden van de Kroatische autoriteiten tegen vreemdelingen die illegaal de grens willen oversteken. Dus hoewel uit die informatie blijkt dat sprake is van een zorgelijke situatie voor vreemdelingen die zich aan de grens in Kroatië bevinden en te maken krijgen met zogenaamde ‘push backs’, blijkt uit deze informatie niet dat asielzoekers die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Kroatië in dezelfde situatie terecht komen. Uit het AIDA-rapport van 24 april 2020, dat ook wordt genoemd in het door eiser overgelegde Helpdeskrapport Kroatië van 6 mei 2021, volgt verder dat er voor Dublinterugkeerders geen obstakels bestaan met betrekking tot toegang tot de asielprocedure. Met het claimakkoord hebben de Kroatische autoriteiten bovendien gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser inhoudelijk zullen behandelen. Anders dan de zaak die eiser bedoelt bij de nevenzittingsplaats Den Bosch, roept het claimakkoord hier geen vragen op. Reeds hierom ziet de rechtbank geen aanleiding om tot hetzelfde oordeel te komen. Met het akkoord hebben de autoriteiten zich ook gebonden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn. Daarnaast stelt verweerder terecht dat eiser bij voorkomende problemen dient te klagen bij de daartoe aangewezen (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gesteld of gebleken dat dit niet mogelijk is voor eiser. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft nog aangevoerd dat onduidelijk is of overdracht naar Kroatië feitelijk mogelijk is in verband met het coronavirus.
7. Deze grond ziet op de feitelijke overdracht en niet op de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is in het kader van de Dublinverordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 april 2020 uitgelegd dat sprake is van een feitelijke belemmering en dat dit niet van invloed is op de mogelijkheid om met toepassing van de Dublinverordening vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. [2] Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Ook wat verder is aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De rechtbank komt dan ook tot de eindconclusie dat verweerder ten aanzien van Kroatië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook niet in behandeling hoeven nemen. Ook niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.
Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 mei 2021
en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol
Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
L.M. Janssens - Kleijn
Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.