ECLI:NL:RBDHA:2021:15812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven

In deze zaak heeft eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1958, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zoon, referent, in Nederland te kunnen verblijven. Referent heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake was van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 mei 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Verweerder stelde dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent bestond, en dat de financiële en emotionele steun die eiseres ontving van referent niet uitzonderlijk was. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder zijn besluit voldoende had onderbouwd en dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank concludeerde dat het horen van eiseres en referent in de bezwaarfase niet noodzakelijk was, omdat het bezwaar niet tot een ander besluit zou leiden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 10 juni 2021. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1958, van Syrische nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Eiseres heeft een aanvraag voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend, met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ”. [A] is haar zoon (referent). Referent beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 19 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [B] (de echtgenote van referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
(ABRvS) [1] volgt dat voor de vaststelling van familie- of gezinsleven [2] tussen een ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind, sprake dient te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dit is een feitelijke beoordeling, waarbij een samenstel van omstandigheden betrokken wordt.
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag gebaseerd op het standpunt dat van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent geen sprake is. Volgens verweerder is een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent niet aan de orde. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat referent in deze en in zijn asielprocedure wisselend heeft verklaard over zijn woonsituatie met eiseres voorafgaand aan zijn vertrek uit Syrië. Volgens verweerder heeft eiseres voorts onvoldoende aangetoond dat zij in financiële en emotionele zin en voor haar medische en psychische zorg van referent afhankelijk is. Verweerder heeft voorts gesteld dat evenmin aannemelijk is gemaakt dat referent van eiseres afhankelijk is, in de zin dat hij zich zonder haar in Nederland niet staande kan houden.
3. Eiser is het niet eens met het besluit en de daaraan ten grondslag liggende argumenten.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn besluit afdoende heeft onderbouwd. Zij overweegt daartoe het volgende.
5. Nog daargelaten de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat referent haar daadwerkelijk financiële steun heeft verleend, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze ondersteuning gangbaar te noemen is. In de financiële steun heeft verweerder dus geen omstandigheid hoeven zien die bijdraagt aan de conclusie dat er tussen
eiseres en referent een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is.
6. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de wederzijdse emotionele afhankelijkheid met referent uitstijgt boven het niveau van een gebruikelijke betrokkenheid die ouders en meerderjarige kinderen met elkaar hebben. Volgens verweerder kan de wederzijdse steun op afstand worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit standpunt niet ten onrechte ingenomen.
7. Ook in de medische en psychische klachten van eiseres heeft verweerder niet ten onrechte geen aanleiding gezien om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referent aan te nemen. Uit de verklaringen van referent blijkt namelijk dat eiseres in Syrië toegang heeft tot medisch-psychische zorg en dat zij ook onder behandeling staat. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voor die zorg in het bijzonder afhankelijk is van referent. Daar komt bij dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor dagelijkse hulp en (mantel)zorg in het geheel geen beroep op andere personen in Syrië zou kunnen. Dat de echtgenoot van eiseres onlangs is overleden en dat de algehele veiligheidssituatie in Syrië slecht is, maakt dit niet anders.
8. Verweerder stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat referent niet afhankelijk is van eiseres. Referent is namelijk meerderjarig, heeft in Nederland een eigen gezin en familieleden en staat hier onder medische begeleiding voor zijn psychische klachten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er afdoende blijk van gegeven dat hij de onder 4 tot en met 7 besproken feiten en omstandigheden elk op zich en in onderling verband heeft meegewogen. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent geen sprake is. De eventuele omstandigheid dat eiseres en referent in Syrië als één gezin hebben gewoond, leidt op zich beschouwd niet tot een ander oordeel. De discussie tussen partijen over de vraag óf van een dergelijke samenwoning sprake is geweest, laat de rechtbank daarom onbesproken.
10. Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat verweerder het horen van eiser en/of referent in de bezwaarfase achterwege heeft mogen laten. Er was namelijk op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit dan dat verweerder al bij het primaire besluit had genomen.
Conclusie
11. Eén en ander leidt tot het oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
2.Als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).