2.3Het openbaar ministerie (OM) heeft op 11 februari 2020 besloten dat er geen vervolging wordt ingesteld omdat Nederland geen rechtsmacht heeft voor de in Italië gepleegde feiten. Daarnaast is er een gebrek aan opsporingsindicaties waardoor de aangifte niet tot een strafrechtelijk onderzoek in Nederland kan leiden. Op basis van de aangifte acht het OM de aanwezigheid van eiseres in Nederland in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel niet noodzakelijk.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel omdat haar aanwezigheid in Nederland door het OM niet noodzakelijk wordt bevonden.Het OM heeft namelijk beslist dat er geen vervolging wordt ingesteld naar aanleiding van de aangifte van eiseres omdat Nederland geen rechtsmacht heeft voor de gepleegde feiten. Eiseres hoeft volgens het OM ook niet in Nederland aanwezig te zijn voor andere mensenhandelzaken. Eiseres heeft tegen dit besluit geen beklag gemaakt. Volgens verweerder is de beleidswijziging van 1 augustus 2019ten aanzien van Dublinclaimanten niet in strijd met het nuttig effect van Richtlijn 2004/81/EG omdat de voorwaarden voor verlening van de vergunning die staan in artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) immers onveranderd zijn. Verweerder stelt dat hij hierdoor niet hoeft te beoordelen of de toepassing van het beleid onredelijk is.Ook is de beleidswijziging niet in strijd met de bepalingen over bijstand en ondersteuning uit Richtlijnen 2004/81 en 2011/36 omdat eiseres rechtmatig verblijf heeft in afwachting op haar asielprocedure. Eiseres heeft dus recht op opvang en voorzieningen. Tot slot is afwijking van artikel 3.48 van het Vb vanwege bijzondere omstandigheden op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet mogelijk omdat het een algemeen verbindend voorschrift is.
4. Eiseres stelt dat ten onrechte geen verblijfsvergunning is verleend van 7 februari 2020 tot 11 februari 2020. Eiseres voert aan dat het huidige beleid in strijd is met het nuttig effect van Richtlijn 2004/81/EGomdat er onderscheid wordt gemaakt tussen Dublinclaimanten en niet-Dublinclaimanten. Ook draagt het bestreden besluit niet bij aan een veilige en rechtvaardige EU en geeft het blijk van een onvoldoende samenwerking tussen de Europese landen. Eiseres stelt dat het beleid in strijd is met het nuttig effect van de Richtlijn omdat nationale en regionale samenwerking het bewustzijn van mensenhandel vergroten. Eiseres verwijst naar bladzijdes 8 en 17 van de voortgangsbrief ‘samen tegen mensenhandel’ van 13 november 2019. Italië is een belangrijk secundair bronland voor mensenhandel in Nederland en daar is een netwerk opgebouwd om mensenhandel aan te pakken. Internationale samenwerking speelt hierbij een grote rol. Eiseres stelt dat haar aanwezigheid in Nederland daarom wel degelijk van belang kan zijn voor andere mensenhandelzaken. Ook heeft eiseres aangevoerd dat zij met de verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel meer zekerheid en een gevoel van veiligheid had gekregen dan met een verblijfsvergunning asiel. Daarbij is het volgens eiseres onrechtvaardig dat er in de aanvraag asiel niet wordt gekeken naar de mishandeling en uitbuiting die heeft plaatsgevonden in Italië.
5. Ingevolge paragraaf B8/3.1 van de Vc verleent de IND aan een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, c of g Vb louter een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als slachtoffer van mensenhandel dan wel als getuige-aangever, nadat het OM heeft bericht dat de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.
Ingevolge artikel 3.48, eerste lid, van de Vb kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die:
a. slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan;
(…)
6. De rechtbank overweegt dat het OM op 11 februari 2020 heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk is. Uit artikel 3.48 van het Vb en paragraaf B8/3.1 van de Vc volgt dat verweerder geen verblijfsvergunning mag afgeven indien de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht de vergunning geweigerd. Wat eiseres verder naar voren heeft gebracht over de uitbuiting die niet in haar asielprocedure is meegenomen, kan niet afdoen aan het besluit van verweerder. Dat verweerder met ingang van 1 augustus 2019 een nieuw beleid voert dat onderscheid maakt tussen Dublinclaimanten en niet-Dublinclaimanten, maakt dit niet anders. De voorwaarden voor het verlenen van de vergunning vloeien immers rechtstreeks voort uit artikel 3.48 van het Vb en zijn onveranderd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling van de vraag of de toepassing van het beleid in dit geval onredelijk is. Daarom is er ook geen ruimte voor de beoordeling van het standpunt van eiseres dat het beleid voor haar onevenredig uitpakt.Het beroep slaagt niet.
7. Eiseres stelt verder dat het bestreden besluit alleen rust op het besluit van het OM, terwijl de verblijfsvergunning juist een tweeledig doel heeft. Eiseres wijst op een opiniestuk gepubliceerd in Trouw van 30 juli 2019 getiteld ‘Staatssecretaris, bescherm slachtoffers van mensenhandel’. Een doel is om een slachtoffer de kans te bieden om mee te werken aan het opsporingsonderzoek. Het tweede doel is om slachtoffers bescherming en veiligheid te bieden, zo blijkt uit artikel 7, tweede lid, van de Richtlijn. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met dit tweede doel.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het bestreden besluit tegen de doelstelling van de Richtlijn zou indruisen. Italië is net als Nederland gebonden aan de Richtlijn en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Eiseres kan dan ook in Italië aangifte doen en daar om bescherming vragen. Artikel 7, tweede lid, van de Richtlijn heeft voorts geen betrekking op de afgifte van een verblijfsvergunning maar ziet op de procedure daaraan voorafgaand.Eiseres kan in Italië op dit artikel een beroep doen. De beroepsgrond faalt.
9. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidbeginsel van artikel 3:2 van de Awb omdat verweerder benadrukt dat in veruit de meeste gevallen waarin een Dublin-claimant aangifte doet, er geen opsporingsindicaties aanwezig zijn in Nederland. Verweerder wekt hiermee de schijn van vooringenomenheid.
10. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is vanwege een schijn van vooringenomenheid. Dat verweerder twee keer benoemt dat in veel gevallen er geen opsporingsindicaties in Nederland aanwezig zijn wanneer een Dublin-claimant aangifte doet, moet worden gezien als onderdeel van de uitleg waarom het beleid is gewijzigd. De beroepsgrond faalt.
11. Tot slot doet eiseres een beroep op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb omdat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot het doel van het beleid. Eiseres is slachtoffer van uitbuiting, seksuele mishandeling en bedreigingen. Ook heeft ze een kind, waardoor de gevolgen van het bestreden besluit des te ingrijpender zijn.
12. Zoals de rechtbank onder punt 9 heeft overwogen, is Italië gebonden aan de Richtlijn. Eiseres kan in Italië aangifte doen van de tegen haar gepleegde strafbare feiten en daar om bescherming vragen. De beroepsgrond faalt.
13. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.