Overwegingen
Het verzoek om vrijstelling van betaling van griffierechten
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van de griffierechten wegens betalingsonmacht. Naar aanleiding van de door eiser overgelegde eigen verklaring ter onderbouwing hiervan, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eiser hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
2. Eiser heeft de Sierra Leoonse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser heeft een verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Verweerder heeft die asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eisers beroep daartegen, met zaaknummer NL20.3331, is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 maart 2020. Het hiertegen ingediende verzet is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 23 juni 2020.
3. Eiser heeft op 18 februari 2020 bij de politie aangifte van mensenhandel gedaan. Verweerder heeft deze aangifte ambtshalve aangemerkt als een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op tijdelijke humanitaire gronden. Bij brief van 24 februari 2020 heeft het Openbaar Ministerie (OM) meegedeeld dat er geen vervolging wordt ingesteld, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft en dat eisers aanwezigheid in Nederland voor het OM niet langer noodzakelijk is.
Besluitvorming door verweerder
4. Verweerder heeft eisers aanvraag om een verblijfsvergunning bij besluit van 25 februari 2020 afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de brief van het OM van 24 februari 2020. Omdat eisers aanwezigheid voor een strafrechtelijk onderzoek in Nederland niet noodzakelijk is, wordt niet voldaan aan de voorwaarden uit artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, c of g van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen die afwijzing ongegrond verklaard.
5. Eiser voert aan dat zijn aanwezigheid in Nederland wel van belang is. Eiser verwijst naar een voortgangsbrief ‘samen tegen mensenhandel’ van 13 november 2019en voert aan dat samenwerking op nationaal en internationaal niveau van groot belang is om mensenhandel aan te pakken. Verweerders afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier is hier niet mee in overeenstemming. Dat de afwijzing enkel is gebaseerd op het standpunt dat in
Nederlandonvoldoende opsporingsindicaties aanwezig zijn is ook niet in overeenstemming met de doelstelling van de Europese Unie (EU). Dit geeft blijk van een onvoldoende samenwerking met andere EU landen en draagt niet bij aan een veilige en rechtvaardige EU. Eiser verwijst naar considerans één van de Richtlijn.Voorts heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld door geen grondig individueel onderzoek te verrichten. Eiser verwijst verder naar een artikel in de krant Trouw. Door enkel de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van eiser in Nederland voor het opsporingsonderzoek voor de beoordeling van de aanvraag van belang te achten, vergeet verweerder dat de bescherming en veiligheid van eiser als slachtoffer van mensenhandel ook een aspect is die in de beoordeling meegewogen had moeten worden. Dit aspect is opgenomen in artikel 7, tweede lid, van de Richtlijn. Verder is van belang dat eiser niet terug kan keren naar Italië omdat de medische voorzieningen in Italië door de corona-uitbraak verslechterd zijn. Er kan niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser is slachtoffer van mensenhandel, een getraumatiseerde adolescent die als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Daarbij verwijst eiser naar het verslag van de GZA-arts van 16 maart 2020. Een overdracht naar Italië is onevenredig, aldus eiser.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag voor de verblijfsvergunning heeft geweigerd en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7. Het doel van het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van een aangifte mensenhandel is om een slachtoffer van mensenhandel de mogelijkheid te geven om mee te werken aan een strafrechtelijk onderzoek.
8. In artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a en c van het Vb is bepaald wanneer een vreemdeling die slachtoffer/aangever is van mensenhandel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Een verdere uitwerking hiervan is terug te vinden in paragraaf B8/3.1 van de Vc, waarbij voor Dublinclaimanten aparte regels gelden. Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vergunning is dat er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek en dat het verblijf van de aangever in het belang van dit onderzoek noodzakelijk is. Gelet op de beslissing van het OM van 24 februari 2020 is aan geen van beide voorwaarden voldaan. Het ligt niet op de weg van verweerder om een verdergaande individueel onderzoek te doen naar de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van eiser in Nederland. Het is het OM dat in Nederland beslist over de opsporing van strafbare feiten. Dat geen sprake is van een voldoende grondig onderzoek, kan de rechtbank daarom niet volgen.
9. Dat het bestreden besluit in zou druisen tegen de doelstelling van de Richtlijn, volgt de rechtbank ook niet. Italië is namelijk net zoals Nederland gebonden aan de Richtlijn en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Eiser kan daarom in Italië aangifte doen van de tegen hem in Italië gepleegde strafbare feiten en daar bescherming vragen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de Italiaanse autoriteiten eiser hiertoe niet in staat zullen stellen.
Daar zal eiser de door hem genoemde bescherming moeten inroepen waar hij volgens de Richtlijn recht op heeft. Het artikel 7, tweede lid, van de Richtlijn heeft voorts geen betrekking op de afgifte van een verblijfsvergunning maar ziet op de procedure daaraan voorafgaand. Eiser zal in Italië op dit artikel een beroep kunnen doen.
10. De gronden die zien op de overdracht van eiser naar Italië, waaronder ook de kwetsbaarheid van eiser, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Het bestreden besluit bepaalt immers de grenzen van deze zaak en dat besluit gaat niet over de overdracht van eiser. Bovendien heeft de rechtbank daar al over geoordeeld in het kader van de Dublinprocedure, bij uitspraken van 6 maart 2020 en 23 juni 2020.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.