ECLI:NL:RBDHA:2021:15797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
NL 21.7866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de onrechtmatige bewaring van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.Th.A. Bos, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 21 mei 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd. Eiser stelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat hij op 22 mei 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring met ingang van 22 mei 2021 onrechtmatig was, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had en geen lopende procedures. De rechtbank overwoog dat de opheffing van de maatregel op 28 mei 2021 niet voldeed aan de richtlijnen van de Opvangrichtlijn en de Terugkeerrichtlijn, die bepalen dat bij onrechtmatige bewaring invrijheidstelling volgt.

De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 820,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende zeven dagen. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.068,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7866
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 mei 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Bij besluit van 23 april 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld en eiser een vertrektermijn onthouden. Vervolgens heeft verweerder eiser op 21 mei 2021 in bewaring gesteld. Eiser had op dat moment geen rechtmatig verblijf en geen lopende procedures. Eiser heeft op 22 mei 2021, één dag nadat hij in bewaring was
gesteld, een voorlopige voorziening ingediend hangende beroep tegen het besluit van 23 april 2021. Om die reden heeft verweerder op 28 mei 2021 de opgelegde maatregel van bewaring opgeheven en eiser diezelfde dag krachtens artikel 59b, eerste lid, van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft aan eiser een schadevergoeding aangeboden over de periode van 22 mei 2021 tot 28 mei 2021. Eiser heeft dit aanbod niet geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat nu er vanaf 22 mei 2021 sprake was van een onrechtmatige inbewaringstelling, hij in vrijheid moet worden gesteld. Zowel de Opvangrichtlijn als de Terugkeerrichtlijn bepaalt dat als de bewaring onrechtmatig is, invrijheidstelling volgt. Het enkel opheffen van de maatregel van bewaring en het vervolgens opleggen van een nieuwe maatregel op een andere grondslag is dan ook niet conform deze richtlijnen. Eiser wijst ter onderbouwing naar een artikel in het Journaal Vreemdelingenrecht van maart 2011 van mr.
F.W. Verbaas waar hij oproept om prejudiciële vragen te stellen. Eiser is van mening dat er nu geen effectief rechtsmiddel voor hem open staat.
4. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser niet kan slagen. Met hetgeen eiser aanvoert wenst hij eigenlijk op te komen tegen de op 28 mei 2021 opgelegde maatregel. Eiser wil namelijk in vrijheid gesteld worden, terwijl de maatregel die in deze zaak ter beoordeling staat, al is opgeheven. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bestaat er in deze procedure geen ruimte om te beoordelen of de nieuwe maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd en voortduurt.1 De rechtbank is van mening dat er voor eiser wel een effectief rechtsmiddel open staat. Eiser kan immers in beroep tegen de nieuwe maatregel, hetgeen hij ook heeft gedaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding op dit punt prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser in de periode van 22 mei tot 28 mei 2021 onrechtmatig in bewaring heeft gezeten, omdat eiser op 22 mei 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep gegrond is en de maatregel van bewaring met ingang van 22 mei 2021 onrechtmatig was.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4
x € 130,- (verblijf politiecel) en 3 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 820,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
1. Zie onder andere de uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 820,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
01 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.