In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de onrechtmatige bewaring van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.Th.A. Bos, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 21 mei 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd. Eiser stelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat hij op 22 mei 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring met ingang van 22 mei 2021 onrechtmatig was, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had en geen lopende procedures. De rechtbank overwoog dat de opheffing van de maatregel op 28 mei 2021 niet voldeed aan de richtlijnen van de Opvangrichtlijn en de Terugkeerrichtlijn, die bepalen dat bij onrechtmatige bewaring invrijheidstelling volgt.
De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 820,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende zeven dagen. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.068,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.