ECLI:NL:RBDHA:2021:15795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geloofwaardigheid van seksuele gerichtheid van een minderjarige vreemdeling in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige vreemdeling, geboren op 1 mei 2005, met de Iraanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen, waarbij de geloofwaardigheid van eisers homoseksuele gerichtheid en de problemen die hij in Iran ondervond, ter discussie stonden. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 april 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gehoorambtenaar rekening heeft gehouden met de jonge leeftijd van eiser en dat de vragen op een begrijpelijke manier zijn gesteld. Echter, de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom van een elfjarige asielzoeker uitgebreide verklaringen over zijn homoseksualiteit en de gevolgen daarvan in Iran verwacht konden worden. De rechtbank wees erop dat niet elke asielzoeker een uitgebreid bewustwordingsproces van zijn homoseksualiteit doormaakt en dat de jeugdige onbezonnenheid van een minderjarige in overweging genomen moet worden.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen van de wet en dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de elementen van eisers homoseksuele gerichtheid en de problemen in Iran opnieuw moest beoordelen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3540
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.J.N. Hashimi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op 1 mei 2005 en heeft de Iraanse nationaliteit. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond (artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000). Hij heeft het element van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden, maar de elementen van de homoseksuele gerichtheid en eisers problemen in Iran niet geloofwaardig geacht. Eiser is het niet eens met het besluit. De rechtbank gaat hierna in op de argumenten die hij daarover aanvoert.
Het gehoor
2. Eiser voert ten eerste aan dat zijn gehoor als minderjarige asielzoeker niet anders is geweest dan een gehoor over seksuele gerichtheid in het geval van een volwassen asielzoeker. Verweerder concretiseert volgens eiser niet hoe daarbij rekening is gehouden met zijn jonge leeftijd, opvoeding, achtergrond en referentiekader. De gehoorambtenaar had volgens eiser duidelijk moeten maken dat hij te oppervlakkig verklaarde, wat ook volgt uit de samenwerkingsplicht tussen een vreemdeling en verweerder.
2.1.
De rechtbank volgt eiser niet in het betoog. Uit het gehoor blijkt duidelijk dat de gehoormedewerker, die – zoals verweerder heeft toegelicht tijdens de zitting - is getraind i in het afnemen van gehoren van minderjarigen, rekening heeft gehouden met eisers achtergrond en leeftijd. Zo zijn de vragen uitgelegd, in simpele taal gesteld en herhaald. De gehoorambtenaar heeft eiser veelvuldig om concretisering van zijn antwoorden gevraagd en heeft vaak doorgevraagd. Bovendien heeft eiser verklaard de vragen te hebben begrepen en geen communicatieproblemen te hebben ervaren. De gemachtigde van eiser heeft ook niet geconcretiseerd bij welke vragen het in het gehoor volgens hem is misgegaan.
Homoseksuele gerichtheid
3. Eiser voert aan dat hij heeft geprobeerd te verklaren dat hij geen twijfel heeft gehad over zijn homoseksualiteit en dat hij geen innerlijke worsteling of uitgebreid bewustwordingsproces heeft doorgemaakt. In het rapport ‘Trots en schaamte’ van Sabine Jansen staat ook dat het stereotiep is om bij elke asielzoeker een uitgebreid bewustwordingsproces van de homoseksualiteit te verwachten. Verweerder heeft dan ook ten onrechte meer verklaringen van eiser verwacht over zijn gevoelens en gedachten bij de ontdekking van zijn homoseksualiteit. Verweerder heeft daarnaast volgens eiser niet inzichtelijk gemaakt wat hij van hem als minderjarige verwacht aan verklaringen. Er is slechts in algemene bewoordingen aangegeven dat wat eiser verklaard heeft, te oppervlakkig is. De vraag is in hoeverre van hem kan worden verwacht dat hij als minderjarige inzicht geeft in wat het betekent om anders te zijn dan wat de Iraanse maatschappij van hem verwacht.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van eiser slaagt. Het bestreden besluit laat niet zien op welke wijze verweerder rekening heeft gehouden met de jonge leeftijd van eiser en de manier waarop hij zijn homoseksualiteit heeft geaccepteerd. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij van eiser nadere verklaringen heeft verwacht over zijn emoties, gedachten of gevoelens bij de ontdekking van zijn homoseksualiteit. Weliswaar heeft verweerder vermeld dat rekening is gehouden met eisers jonge leeftijd doordat van hem geen verklaringen tot in het kleinste detail worden verwacht, maar daarbij heeft verweerder niet onderbouwd gemotiveerd waarom hij van een (destijds) elfjarige asielzoeker die zijn land heeft verlaten wel uitgebreide verklaringen over gevoelens en gedachten verwacht, nog daargelaten de vraag in hoeverre die uitgebreide gevoelens en gedachten aanwezig zijn bij een elfjarige. Verweerder had in het besluit moeten motiveren dat hij kennis heeft van het gedrag en de handelwijze van een minderjarige die opgroeit in Iran bij het ontdekken van zijn homoseksualiteit en het aangaan van eerste relaties (zie onder meer de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 februari 2021 en van 9 november 20201).
3.2.
Verweerder heeft in het besluit ook niet kenbaar betrokken dat niet elke asielzoeker een uitgebreid bewustwordingsproces heeft over zijn homoseksualiteit. Zo heeft verweerder niet zonder die nadere onderbouwde motivering in het besluit kunnen opnemen dat de verklaringen over gevoelens voor meisjes of jongens enkel aan de oppervlakte blijven, en dat eiser geen inzicht weet te geven in zijn persoonlijke beleving van zijn verliefdheid op een jongen. Dat geldt ook voor verweerders motivering dat eiser geen blijk heeft gegeven te hebben nagedacht over wat het taboe op homoseksualiteit in Iran voor hem betekende en dat hij daarover meer inzicht in zijn gevoelens had moeten geven. Eiser wijst in dit kader terecht
op de kinderlijke naïviteit of jeugdige onbezonnenheid die bij zijn keuzes, voor zover de handelingen van een kind al als bewuste keuzes kunnen worden gezien, een rol spelen. Dit geldt ook voor verweerders motivering dat eiser meer had moeten kunnen verklaren over wat het betekende om homoseksueel te zijn in een land waar daarop een taboe rust.
3.3.
De beroepsgrond slaagt.
4. Over zijn tijd in Griekenland voert eiser aan dat hij wel degelijk heeft verklaard over zijn relatie met [A] en over zijn gevoelens daarbij. Verweerder verwacht ten onrechte dat gepraat kan worden over diepe gevoelens en dat daarvan sprake is geweest. Daarnaast heeft eiser in de zienswijze aangegeven dat hij de achternaam van [A] niet kan uitspreken en dat hij die inmiddels heeft opgeschreven. Verweerder heeft daarover ten onrechte een tegenstrijdigheid aangenomen, aldus eiser. Daarnaast heeft verweerder het ten onrechte bevreemdend gevonden dat hij als veertienjarige in Griekenland naar een gay club is gegaan vanwege zijn afkomst uit Iran, een land waar een taboe rust op homoseksualiteit. Eiser heeft aangegeven dat hij daar mede vanwege de muziek naartoe is gegaan. Verweerder heeft er geen rekening mee gehouden dat eiser in Griekenland zich vrij kon uiten. Eisers homoseksualiteit en die van [A] was voor eiser geen issue.
4.1.
Dit betoog slaagt. Verweerder heeft over eisers relatie met [A] in het besluit opgenomen:

Betrokkene verklaart op de vraag wat hij dacht toen [A] hem vertelde dat hij homoseksueel is: ‘Naar mijn mening was dat heel normaal want ik had daar geen probleem mee.’ Overwogen wordt dat deze verklaring van betrokkene niet strookt met de andere verklaringen van betrokkene. Betrokkene heeft immers verklaard dat hij voor dat moment nog nooit van homoseksualiteit had gehoord en dat hij van [A] voor het eerst hoorde dat jongens ook verliefd kunnen worden op jongens. Dat betrokkene vervolgens verklaart dat hij het gelijk heel normaal vond dat [A] homoseksueel was, wekt bevreemding en doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van betrokkene omtrent zijn homoseksualiteit.’
Met deze motivering geeft verweerder er geen blijk van dat een jonge asielzoeker niet altijd een uitgebreid bewustwordingsproces meemaakt. Door in het besluit op te nemen dat het bevreemdend is dat eiser het gelijk heel normaal vond dat [A] homoseksueel was, gebruikt verweerder, in lijn met het betoog van eiser wat hiervoor is weergegeven, een stereotiep beeld waarbij hij er impliciet van uitgaat dat een asielzoeker in eerste instantie moeite zou moeten hebben met de acceptatie van de homoseksualiteit. Dit strookt niet met het zoeken naar het authentieke verhaal van een asielzoeker bij zaken over seksuele gerichtheid. Eiser heeft ook meermaals verklaard geen moeite te hebben met zijn of andermans homoseksualiteit, hetgeen overeenkomt met de verklaring dat hij de homoseksualiteit van [A] direct accepteerde.
4.2.
Ook het betoog over de gay club slaagt. Verweerder heeft in het besluit niet zonder nadere motivering kunnen opnemen dat het bevreemdend is dat eiser op veertienjarige leeftijd naar een gay club in Griekenland is gegaan, terwijl hij afkomstig is uit een land waar een taboe rust op homoseksualiteit. Verweerder heeft hiermee wederom geen rekening gehouden met de jeugdige onbezonnenheid die van pubers op veertienjarige leeftijd kan worden verwacht. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij in Griekenland kon zijn wie hij
wilde en dat hij geen moeite had met homoseksualiteit van hemzelf of anderen. Verweerder lijkt impliciet te verwachten dat eiser op die leeftijd een afgewogen keuze maakt of hij al dan niet een gay club bezoekt, en heeft ten onrechte in het besluit betrokken dat eisers verklaring dat hij nieuwsgierig was te oppervlakkig is. Verweerder heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij voor het bezoeken van een gay club een uitgebreid inzicht verwacht in eisers gevoelens en gedachten.
4.3.
Verweerder heeft er bij eisers relatie met [A] wel op kunnen wijzen dat het bevreemdend is dat eiser in het gehoor zijn achternaam niet wist. Verweerder heeft echter ten onrechte een tegenstrijdigheid aangenomen tussen die verklaring in het gehoor en de latere verklaring in de zienswijze dat hij de achternaam van [A] niet kan uitspreken en dat hij deze (in de zienswijze) heeft opgeschreven. Eiser heeft in de zienswijze namelijk niet verklaard dat hij ten tijde van het gehoor de achternaam van [A] wel wist maar niet kon uitspreken. Eiser wijst er terecht op dat hij nog altijd app-contact heeft met [A] . Niet ondenkbaar is dan ook dat hij de achternaam van [A] alsnog via dat app-contact heeft achterhaald.
4.4.
De beroepsgrond slaagt.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heeft geïnformeerd naar activiteiten van het COC.
5.1.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser dit betoog terecht naar voren brengt. Eiser wist namelijk dat er geen activiteiten waren van het COC door de huidige situatie omtrent de corona-pandemie. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder het voornoemde ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt.
Problemen in Iran
6. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat hij door zijn vader op straat is gezet toen deze hem met [B] betrapte. Eiser heeft vervolgens zijn broer gebeld, die daarop geregeld heeft dat hij Iran kon verlaten. Verweerder heeft volgens eiser een onjuiste lezing van de verklaringen gehanteerd door te motiveren dat hij zelf het besluit heeft genomen om zijn land te verlaten vanwege de problemen die hij stelt te hebben gehad. Verweerder heeft daarnaast geen rekening gehouden met eisers kinderlijke naïviteit of jeugdige onbezonnenheid bij het afspreken met [B] thuis.
6.1.
De rechtbank volgt eiser in dit betoog. Eiser heeft verklaard dat hij het huis uit is gezet door zijn vader, nadat hij hem met [B] had betrapt. Eiser heeft daarop zijn broer gebeld, die eiser vervolgens heeft gezegd dat hij het land moest verlaten en dat hij eiser daarbij zou helpen. In dat licht heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij vindt dat eiser zelfstandig op zeer jonge leeftijd de bewuste keuze heeft gemaakt om vanwege zijn homoseksualiteit Iran te verlaten. Uit de verklaringen van eiser komt namelijk duidelijk de rol van eisers broer naar voren bij het verlaten van Iran. Verweerder heeft dan ook niet zonder nadere motivering aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij meer over zijn gevoelens en gedachten had moeten verklaren bij het verlaten van zijn land van herkomst door zijn homoseksuele gerichtheid. Daarbij komt dat in het gehoor niet specifiek aan eiser is gevraagd naar zijn gevoelens over het verlaten van zijn thuis en zijn land, of eventuele
gevoelens van gemis van zijn familie en het feit dat hij niet zonder meer kan terugkeren naar Iran. Verweerder heeft vanwege de grote rol die de broer van eiser bij het vertrek heeft gespeeld ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom het bevreemdend is dat eiser drie dagen na het incident Iran heeft verlaten, juist omdat eiser in grote mate die keuze niet zelfstandig heeft gemaakt.
6.2.
Verweerder heeft ten onrechte zonder nadere motivering in het besluit betrokken dat het bevreemdend is dat eiser ervoor heeft gekozen met [B] af te spreken in zijn ouderlijk huis, terwijl er elk moment iemand kon thuiskomen en hem kon betrappen. Verweerder heeft er verder ten onrechte op gewezen dat eiser normaal gesproken in de boomgaard met [B] afsprak, zodat hij niet betrapt zou worden en dat hij wist dat er een taboe rustte op seksuele handelingen tussen twee mannen. Ten onrechte heeft verweerder hierbij vermeld dat niet gevolgd wordt dat eiser jong was en niet over de risico’s heeft nagedacht. Verweerder heeft met die motivering er impliciet op gewezen dat hij het gedrag van eiser inconsistent vindt, wat bevreemdend is bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat ten onrechte gedaan. Het is niet aan verweerder om te oordelen over de vraag of iemands gedrag logisch en consistent is, nog daargelaten dat eiser toen elf jaar oud was, maar om te beoordelen of de verklaringen over iemands gedrag aannemelijk zijn.
Daarbij komt dat verweerder niet nader heeft gemotiveerd waarom van een elfjarige
verwacht kan worden dat hij bewuste keuzes maakt over de risico’s van het afspreken met een jongen. Het is de vraag of van eiser als elfjarige verwacht kan worden dat hij de kans als groot inschat dat zijn ouders snel thuis zouden komen, aangezien ze om 10 of 11 uur ’s ochtends waren vertrokken en [B] een paar uur later pas bij eiser thuis kwam. Dat verweerder die kans als groot zou kunnen inschatten, betekent niet dat een minderjarige dezelfde risico-inschatting zou kunnen maken. Verweerder is ook hierbij voorbijgegaan aan de jeugdige onbezonnenheid die daarbij een rol kan spelen.
6.3.
Verweerder heeft verder ten onrechte van eiser verlangd dat hij over zijn relatie met [B] meer inzicht had moeten geven in emoties of gedachten daarbij. De verklaring van eiser dat hij toen elf jaar oud was en dacht:
waarom niet, ik vond het niet slecht, heeft verweerder niet zonder nadere motivering te oppervlakkig kunnen vinden. Ook hierbij geldt dat verweerder niet heeft uitgelegd of en in hoeverre op elfjarige leeftijd diepere gevoelens en gedachtes daarbij aanwezig zijn. Ook heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd waarom het bevreemdend is dat eiser, nadat hij uit huis was gezet, geen toenadering tot zijn vader heeft gezocht zoals hij dat deed na onenigheid over zijn tatoeage, nu het zetten van een tatoeage van een andere orde is dan het hebben van een homoseksuele geaardheid en de vader van eiser eerder heeft gedreigd met het gooien van zuur. Ook bij deze motivering heeft verweerder niet kenbaar de omstandigheid betrokken dat eisers broer een grote rol heeft gespeeld bij zijn vertrek uit Iran.
6.4.
De beroepsgrond slaagt.
Aangifte in Nederland
7. Eiser betoogt dat hij zich heeft vergist in de datum waarop hij is aangevallen. Volgens hem heeft het incident plaatsgevonden op 1 januari 2021. Ook heeft hij in het eerste gehoor aangegeven dat hij niet bij zijn broer heeft geslapen.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het verblijf met zijn broer. Zo heeft hij in het gehoor
verklaard enkele uren met zijn broer te hebben doorgebracht, terwijl in de aangifte staat dat hij dagen met zijn broer was. De rechtbank is echter van oordeel dat deze tegenstrijdigheid niet raakt aan de kern van de aannemelijkheid van de seksuele gerichtheid van eiser en zijn problemen in Iran. Daarom kan deze tegenstrijdigheid niet zwaar meewegen in de beoordeling van die elementen.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:46 van de Awb. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op eisers aanvraag met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Hij moet daarbij de geloofwaardigheid van de elementen van eisers homoseksuele gerichtheid en de problemen in Iran opnieuw beoordelen. De rechtbank sluit niet uit dat verweerder daarvoor een nader gehoor of nader onderzoek noodzakelijk vindt. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of het geschil finaal te beslechten.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.068,- (1 punt voor het
indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per
punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van het plaatsen van deze uitspraak in het digitaal dossier een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op
www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.