Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Detentieomstandigheden
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse eiser. De eiser had op 31 december 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 5 januari 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting op 6 mei 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De eiser stelde dat hij in Gambia werd gezocht vanwege de dood van zijn kind, wat hij had gepleegd toen hij nog minderjarig was. Hij vreesde bij terugkeer naar Gambia een reëel risico op onmenselijke behandeling en de doodstraf.
De rechtbank overwoog dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico liep op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon worden aangemerkt als verdragsvluchteling en dat de omstandigheden in de Gambiaanse gevangenissen niet zodanig waren dat deze in strijd waren met het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de informatie die de eiser had over de detentieomstandigheden summier en algemeen was, en dat er geen geloofwaardige gevallen van mishandeling waren gerapporteerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.