ECLI:NL:RBDHA:2021:15750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
NL 20.21240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Oezbeekse vreemdeling na vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Oezbeekse vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vreemdeling had op 19 juli 2020 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 27 november 2020 afgewezen als ongegrond. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 29 maart 2021. Zijn gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting, wat leidde tot vragen over het belang van de vreemdeling bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling per 25 januari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. Dit heeft de rechtbank doen concluderen dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming in Nederland. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtens te beschermen belang meer was bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat een rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21240
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: J.A.C.M. Prins ).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eiser is niet verschenen. Zijn gemachtigde heeft zich bij bericht van 24 maart 2021 afgemeld voor de zitting.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1976. Eiser heeft op
19 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij bericht van 16 maart 2021 heeft verweerder te kennen gegeven dat eiser per 25 januari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. In dit licht beoordeelt de rechtbank of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
3. Als een vreemdeling, die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, wordt er in beginsel vanuit gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze
bescherming. Dit contact impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. 1
4. Bij bericht van 24 maart 2021 heeft gemachtigde van eiser meegedeeld dat hij geen reactie ontvangt op zijn berichten aan eiser. De gemachtigde van eiser maakt hieruit op dat hij niet langer met eiser in contact staat.
5. De rechtbank concludeert hieruit dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming en hiermee geen rechtens te beschermen belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet­ ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
1 Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
29 april 2021

Documentcode: [documentcode]