ECLI:NL:RBDHA:2021:15750
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Oezbeekse vreemdeling na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Oezbeekse vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vreemdeling had op 19 juli 2020 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 27 november 2020 afgewezen als ongegrond. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 29 maart 2021. Zijn gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting, wat leidde tot vragen over het belang van de vreemdeling bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling per 25 januari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. Dit heeft de rechtbank doen concluderen dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming in Nederland. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtens te beschermen belang meer was bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat een rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.