ECLI:NL:RBDHA:2021:15742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor nareis op basis van feitelijke gezinsband en afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een mvv-aanvraag voor nareis door eiseres, een jongvolwassen vrouw van Syrische nationaliteit. Eiseres had eerder samen met haar ouders een aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen. De aanvraag van haar ouders werd wel ingewilligd. Eiseres diende op 21 oktober 2020 opnieuw een aanvraag in, waarbij haar vader als referent fungeerde. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiseres niet met haar referent in gezinsverband zou hebben samengewoond voorafgaand aan zijn inreis in Nederland.

Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat zij altijd deel van het gezin is gebleven, ondanks haar verblijf in Irak en de omstandigheden in Syrië. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar ouders was verbroken, en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar referent, en dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde mvv. De rechtbank verwierp ook de beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de hoorplicht en de toepassing van het beleid voor jongvolwassenen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit van de Staatssecretaris. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1995, van Syrische nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Eiseres en haar ouders hebben eerder een aanvraag tot het verlenen van een mvv voor het doel “nareis” ingediend. De referent in die procedure was de broer van eiseres, [A] , die in Nederland beschikt over een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft de mvv-aanvraag van de ouders van eiseres ingewilligd. De aanvraag van eiseres heeft verweerder evenwel afgewezen. Dit besluit staat inmiddels vast. [1]
Op 21 oktober 2020 heeft eiseres opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een mvv voor het doel “nareis” ingediend. De referent is nu haar vader, [B] (referent).
Bij besluit van 25 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 18 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is de referent verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feitelijke gezinsband
1. Verweerder legt aan de beslissing tot afwijzing van de mvv-aanvraag ten grondslag dat eiseres, direct voorafgaand aan het moment waarop referent in Nederland is ingereisd, niet met hem in gezinsverband samenwoonde.
2. Eiseres betwist dit standpunt en voert daartoe het volgende aan. Zij heeft de Syrische nationaliteit en heeft lange tijd met haar ouders in Syrië gewoond. Vanwege de oorlogssituatie in Syrië heeft zij vier jaar voor studie in Irak verbleven. Haar vertrek naar Irak is volgens eiseres dus geen geheel vrijwillige keuze geweest. Zij heeft eerst bij haar oom en tante gewoond. Die vertrokken na enige tijd uit hun woning en het was voor eiseres niet mogelijk om alleen in die woning te blijven. Eiseres is toen noodgedwongen op de universiteitscampus gaan wonen. Na haar studie is zij weer bij haar ouders in Syrië gaan wonen. Zij woont nu nog steeds zelfstandig in haar ouderlijk huis. Zij beweert dat zij in Irak niet zelfstandig in haar onderhoud heeft kunnen voorzien en dat zij dat nu in Syrië nog steeds niet kan. Zij is altijd afhankelijk geweest van referent. Voorts voert eiseres aan dat het steeds de bedoeling is geweest dat zij zich samen met haar ouders in Nederland zou herenigen met haar broer. Door dit alles is eiseres van mening dat zij altijd deel is blijven uitmaken van het ouderlijk gezin. De feitelijk gezinsband is volgens haar dus niet verbroken of verbroken geweest. Ter onderbouwing wijst eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 17 april 2020 onder zaaknummer AWB 19/3693 (niet gepubliceerd).
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In de uitspraken die hiervoor onder voetnoot 1 zijn genoemd, is al geoordeeld dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar ouders is verbroken. Verweerder heeft zich ook in deze procedure dus terecht op het standpunt gesteld dat die situatie aan de orde is. Dat in de huidige procedure volgens eiseres sprake is van een ander toetsmoment, is niet relevant. Een gezinsband die eenmaal verbroken is, kan namelijk niet meer worden hersteld. [2] De omstandigheid dat eiseres na haar verblijf in Irak weer bij haar ouders heeft gewoond tot aan het moment waarop haar ouders naar Nederland vertrokken, maakt dus niet dat de gezinsband als hersteld moet worden beschouwd. De beroepsgrond faalt derhalve.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
4. Over het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb overweegt de rechtbank als volgt. Desgevraagd heeft eiseres deze beroepsgrond ter zitting toegelicht. Zij stelt dat verweerder zijn beleid over de feitelijke gezinsband te strikt heeft toegepast. Volgens eiseres dient zij onder dit beleid te worden geschaard, ondanks dat zij mogelijk niet aan alle voorwaarden daarvan voldoet. Dit als gevolg van de bijzondere omstandigheden waaronder zij in Irak heeft verbleven en momenteel in Syrië verblijft. Volgens eiseres strookt de afwijzing van haar aanvraag niet met het doel dat verweerder met zijn zogenoemde jongvolwassenen-beleid nastreeft.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder of onvoorzienbaar heeft hoeven achten, dat hij hierin aanleiding heeft moeten zien om in het geval van eiseres van zijn beleid over de feitelijke gezinsband af te wijken en toepassing te geven aan het beleid voor jongvolwassenen. Deze beroepsgrond faalt. Verweerder heeft daarom terecht getoetst aan de vraag of tussen eiseres en referent sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De rechtbank gaat nu in op de geschilpunten die in dat verband aan de orde zijn.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid
6. Verweerder stelt dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Volgens verweerder is er geen sprake van een situatie waarin eiseres niet zelfstandig kan functioneren zonder referent.
7. Eiseres stelt dat een exclusieve afhankelijkheid van referent niet vereist is om te kunnen spreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidssituatie. Eiseres haalt in dit verband de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020 aan [3] . Volgens eiseres heeft verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling betrokken. Zij voert aan dat zij als alleenstaande jonge vrouw in een onveilig gebied in Syrië is achtergebleven. Zij lijdt aan PTSS en andere klachten van medische aard. Dit heeft zij met documenten onderbouwd. Verder is zij in financiële en emotionele zin afhankelijk van referent. Zij kan zich niet moeiteloos en zelfstandig handhaven in Syrië. Eiseres doet een beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] , op grond waarvan vooral de materiële ondersteuning van belang is [5] . Eiseres voert verder aan dat de Europese Commissie de lidstaten heeft opgeroepen om zich bij de uitleg van het begrip “afhankelijkheid” te laten leiden door humanitaire motieven. Volgens eiseres heeft verweerder hiervan onvoldoende blijk gegeven.
8. De rechtbank overweegt het volgende. Om van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent te kunnen spreken, dienen hun banden zó sterk te zijn, dat als gevolg van hun scheiding eiseres niet in staat is om zelfstandig te functioneren. Verweerder stelt zich in redelijkheid op het standpunt dat daarvan geen sprake is. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat eiseres al geruime tijd zelfstandig woont. Daarbij is het verweerder niet gebleken dat de financiële steun waarin referent voorziet niet op de huidige wijze kan worden voortgezet. Dat eiseres ongehuwd is en in onveilig gebied in Syrië woont, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van referent. Daarbij is van belang dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in Syrië niet beschikt over naaste familieleden op wie zij voor steun een beroep kan doen. Verder heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan de medische stukken die eiseres heeft ingebracht. Hiertoe geldt dat het kopieën betreffen, zodat de echtheid van de stukken niet is vast te stellen. Tevens geldt dat uit de medische stukken niet is af te leiden welke concrete ondersteuning eiseres van referent nodig heeft. Met betrekking tot de klachten van eiseres die in de documenten zijn beschreven, is niet aangetoond dat eiseres in medische zin afhankelijk is van referent en dat zij zonder zijn hulp niet zelfstandig kan functioneren.
9. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van een gezinsleven tussen eiseres en referent geen sprake is. Eiseres valt daarom niet onder de reikwijdte van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Aan een verdere belangenafweging in dat verband is verweerder dan ook terecht niet toegekomen.

Hoorplicht

10. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseres en referent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze zaak kunnen afzien van de hoorplicht, omdat hetgeen door eiseres in de besluitvormingsfase naar voren is gebracht overwegend een herhaling is van hetgeen in de eerdere mvv-procedure al was besproken. In de bezwaargronden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een hoorzitting te beleggen. De bezwaargronden zouden niet tot een ander besluit ten opzichte van het primaire besluit hebben geleid. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
11. Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten om eiseres niet in aanmerking te laten komen voor de gevraagde mvv. Het beroep is dus ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van de uitspraak van deze rechtbank van 7 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9294. Deze uitspraak heeft Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in hoger beroep bevestigd bij uitspraak van 14 december 2020, zaaknummer 202004490/1/V2 (te raadplegen op www.raadvanstate.nl).
2.Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de ABRvS van 10 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2671.
4.Richtlijn 2003/86/EG
5.Richtsnoeren voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn COM(2014)210