ECLI:NL:RBDHA:2021:15738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5863 en NL21.6153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over de asielaanvragen van eisers, die niet in behandeling zijn genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben tegen de besluiten van de Staatssecretaris beroep ingesteld, maar de rechtbank concludeert dat de asielaanvragen ongegrond zijn. Tijdens de zitting op 4 mei 2021 waren eisers en hun gemachtigde niet aanwezig, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen.

De rechtbank overweegt dat de Roemeense autoriteiten hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de asielaanvragen en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Roemenië. Eisers hebben niet aangetoond dat zij in Roemenië niet de nodige zorg en rechtsbijstand hebben ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de persoonlijke verklaringen van eisers niet voldoende zijn om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eisers niet zo bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening.

De rechtbank wijst de beroepen van eisers af en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter P.J.M. Mol en griffier T.R. Oosterhoff-Vos, en is bekendgemaakt op 6 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.5863 en NL21.6153
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[A], V-nummer: [V-nummer 3]
[B], V-nummer: [V-nummer 4] en
[C], V-nummer: [V-nummer 5] , hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluiten van 15 april 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken NL21.5864 en NL21.6159, plaatsgevonden op 4 mei 2021. De gemachtigde van eisers heeft laten weten dat eisers en hij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. De Roemeense autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eisers voeren aan dat de Roemenië zich niet aan alle Europese Richtlijnen houdt, zoals de Opvangrichtlijn. Zij hebben in Roemenië namelijk geen eten en drinken ontvangen,
omdat ze daarvoor moesten betalen en het geld niet hadden. Ze wijzen ter onderbouwing op het AIDA-rapport update 2019, waaruit blijkt dat de faciliteiten die in opvangcentra in Roemenië worden aangeboden vaak niet voldoen aan de basisbehoeften en dat er vaak gebrek is aan privacy. Zeker in tijden van een oplopende corona-infectiegraad vormt dat een risico voor personen die in het kader van een Dublinoverdracht moeten terugkeren naar Roemenië. Verder is eiseres zwanger en blijkt uit het rapport dat er in het asielzoekerscentrum in Roemenië geen babybed aanwezig was en een gezin dat zelf moest aanschaffen. Verder voelen eisers zich niet veilig in Roemenië, omdat de Roemeense autoriteiten er niet voor terugdeinzen om geweld te gebruiken in bijzijn van de kinderen van eisers en ook eisers tand hebben gebroken. Eisers voeren aan dat zij niet kunnen klagen over hun behandeling in Roemenië, omdat ze niet weten waar en hoe ze moeten klagen. Verder respecteren de Roemeense autoriteiten niet het recht op een eerlijk proces, zoals verankerd in artikel 6 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers hebben in Roemenië geen recht op gratis rechtsbijstand, waardoor zij hun klachten niet aan een advocaat kunnen voorleggen. Ze werden hard en slecht behandeld en kregen geen uitleg over hun asielprocedure. Ondanks dat lidstaten kunnen bepalen dat kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer een beroep geen reële kans van slagen heeft, valt in dit geval niet op voorhand uit te sluiten dat het beroep van eisers in Roemenië een reële kans van slagen heeft. Indien eisers voor de beoordeling van de vraag of zij recht hebben op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging afhankelijk zijn van de Roemeense autoriteiten, die hun opponent zijn in een juridische procedure, dan is het recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in een juridische procedure illusoir. Indien eisers worden teruggenomen door de Roemeense autoriteiten, dreigt indirect réfoulement, omdat eisers daarna zullen worden teruggestuurd naar Syrië.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recentelijk bevestigd in haar uitspraak van 29 juli 20201. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval anders is. Eisers zijn hier niet in geslaagd.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het AIDA-rapport niet van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. De rechtbank stelt vast dat het AIDA- rapport melding maakt van verschillende opvangvoorzieningen, waarvan de hygiënische omstandigheden variëren van relatief goed (zoals Galaţi en Şomcuta Mare, p. 97) tot opvangvoorzieningen waar het met de hygiënische omstandigheden minder goed is gesteld (zoals Timișoara, p. 98). Het AIDA-rapport vermeldt dat de hygiënische omstandigheden in de opvangvoorzieningen gedurende het jaar 2018 over het algemeen een vooruitgang hebben laten zien (p. 97). Verder vermeldt het AIDA-rapport dat asielzoekers recht hebben op diverse verstrekkingen, waaronder een dagelijkse toelage voor voeding en dagelijks zakgeld (p. 88) en dat asielzoekers voor zichzelf mogen koken in de keukens die in elke opvang aanwezig zijn (p. 97). Verder volgt uit dit rapport ook dat er bij een eerste asielaanvraag in Roemenië geen belemmeringen of voorwaarden zijn voor toegang tot rechtsbijstand. Zoals immers in 1.5.1. van het AIDA-rapport staat vermeld: “
There are no restrictions or conditions for accessing legal counselling at first instance. In the administrative phase of the procedure, free legal counselling and assistance is provided by
NGOs through projects funded by the national Asylum, Migration and Integration Fund
(AMIF) scheme and UNHCR Romania (…)” (p. 44).
5. Verder geven de persoonlijke verklaringen van eisers ook geen aanleiding voor het oordeel dat ten opzichte van Roemenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag worden gegaan. Eisers hebben zelf verklaard dat zij één maand in Roemenië hebben verbleven en dat zij gedurende deze maand meerdere pogingen hebben gedaan om het land te verlaten. Uit hun verklaringen blijkt dan ook niet dat zij hebben geprobeerd hun asielrelaas te vertellen of rechtsbijstand te verkrijgen. Verder is het claimakkoord gebaseerd op artikel 18, lid 1 onder c, van de Dublinverordening, omdat eisers Roemenië hebben verlaten voordat zij een beslissing op hun asielverzoek hebben gehad. Er is daarom geen sprake van een afwijzing van hun asielaanvragen. Alleen al hierom blijkt niet dat sprake zou zijn van (in)direct réfoulement. Ook blijkt uit de verklaringen van eisers niet dat ze hebben geprobeerd om opvang te verkrijgen of dat zij in opvang hebben verbleven. Zij hebben zelf dan ook geen ervaring met deze locaties en de omstandigheden daar. Dat zij verder slecht zijn behandeld en geen eten en drinken hebben gekregen, hebben eisers niet onderbouwd. Uit de stukken blijkt ook niet dat zij in de opvanglocatie geen babybed zouden krijgen als ze daarom verzoeken. Verder hebben eisers ook niet onderbouwd dat eiser is geslagen en dat zijn tand is gebroken door de Roemeense autoriteiten. Uit hun verklaringen blijkt dat ze alles in werking hebben gesteld om het land zo snel mogelijk te verlaten en er is dan ook onvoldoende reden om aan te nemen dat ze geen bescherming zouden kunnen krijgen indien ze daarom verzoeken. Daarbij is het aan eisers om bij de Roemeense autoriteiten te klagen indien zij menen dat de autoriteiten zich niet aan de richtlijnen houden. Eisers hebben niet aangegeven dat ze dit geprobeerd hebben. Dat zij niet kunnen klagen omdat ze niet weten hoe, maakt niet dat klagen voor hun onmogelijk of zinloos is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eisers geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvragen in behandeling te nemen. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.