In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over de asielaanvragen van eisers, die niet in behandeling zijn genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben tegen de besluiten van de Staatssecretaris beroep ingesteld, maar de rechtbank concludeert dat de asielaanvragen ongegrond zijn. Tijdens de zitting op 4 mei 2021 waren eisers en hun gemachtigde niet aanwezig, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen.
De rechtbank overweegt dat de Roemeense autoriteiten hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de asielaanvragen en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Roemenië. Eisers hebben niet aangetoond dat zij in Roemenië niet de nodige zorg en rechtsbijstand hebben ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de persoonlijke verklaringen van eisers niet voldoende zijn om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eisers niet zo bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening.
De rechtbank wijst de beroepen van eisers af en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter P.J.M. Mol en griffier T.R. Oosterhoff-Vos, en is bekendgemaakt op 6 mei 2021.