ECLI:NL:RBDHA:2021:15735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
C09-601427-HA ZA 20-1029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over de onverbindendheid van de Regeling en Beleidsregels van het CBS

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een incident in een civiele procedure tussen de Marktonderzoekassociatie.nl (MOA) en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De MOA heeft in de hoofdzaak gevorderd dat de Regeling werkzaamheden derden van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Beleidsregels taakuitoefening van het CBS onverbindend worden verklaard. De MOA stelt dat de recente aanpassing van de Regeling, die de definitie van 'derden' beperkt tot niet-overheidsinstanties, in strijd is met de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek en leidt tot onrechtmatig overheidshandelen. Dit zou nadelige gevolgen hebben voor de statistische diensten die de MOA vertegenwoordigt.

In het incident heeft het CBS verzocht om zich aan de zijde van de Staat te mogen voegen, omdat de uitkomst van de procedure invloed kan hebben op de wettelijke taken van het CBS. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBS voldoende belang heeft bij de voeging, aangezien een toewijzing van de vorderingen van de MOA de werkzaamheden van het CBS zou kunnen inperken. De rechtbank heeft de incidentele vordering van het CBS toegewezen en de beslissing over de kosten van het incident aangehouden tot de hoofdzaak is beslist. De zaak is vervolgens op de rol gezet voor 30 juni 2021, waar de conclusie van antwoord van de Staat en het CBS zal worden genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/601427 / HA ZA 20-1029
Vonnis in incident van 19 mei 2021
in de zaak van
MARKTONDERZOEKASSOCIATIE.NLte Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Kuijper te Amsterdam,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN ECOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT)te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. E.H. Pijnacker Hordijk te Den Haag,
en
CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEKte Den Haag,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.J. de Meij te Amsterdam.
Partijen zullen hierna MOA, de Staat en het CBS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 oktober 2020;
  • de incidentele conclusie tot voeging van het CBS;
  • de incidentele conclusie van antwoord van MOA;
  • de incidentele conclusie van antwoord van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

het geschil in de hoofdzaak

2.1.
MOA vordert in de hoofdzaak bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (primair) een verklaring voor recht dat de Regeling werkzaamheden derden CBS en de Beleidsregels taakuitoefening CBS (hierna de Regeling en de Beleidsregels) onverbindend zijn, althans (subsidiair) een verklaring voor recht dat de artikelen 1 en 3 van de Regeling en de artikelen 1 en 4 van de Beleidsregels onverbindend zijn, met veroordeling van de Staat in de proceskosten (inclusief de nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
Aan deze vordering legt MOA – samengevat – het volgende te grondslag. Ingevolge artikel 5 van de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna Wet CBS) heeft het CBS de bevoegdheid om in incidentele gevallen ‘werkzaamheden voor derden’ te verrichten, mits dat niet leidt tot mededinging met private aanbieders van vergelijkbare diensten die uit een oogpunt van goede marktwerking ongewenst is. Hieronder vallen eveneens werkzaamheden voor de (rijks)overheid. Recentelijk heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat zich echter op het standpunt gesteld dat
‘werkzaamheden voor derden’ van het CBS alleen werkzaamheden betreffen voor
private partijen, dus partijen die niet gelieerd zijn aan de overheid. Daartoe is ook de Regeling aangepast. Hierdoor is de definitie van ‘derden’ nu beperkt tot niet-overheidsinstanties en krijgt het CBS meer ruimte om opdrachten van overheidsinstanties aan te nemen. Dit is zeer nadelig voor de door MOA vertegenwoordigde partijen die statistische diensten verrichten voor partijen die behoren tot de overheid.
Een en ander is onder meer strijdig met de Wet CBS, in het bijzonder artikel 5 van deze wet, alsook met andere (on)geschreven rechtsnormen. Er is in dezen - kort gezegd - sprake van onrechtmatig overheidshandelen. Een en ander leidt tot de onverbindendheid van de Regeling en de Beleidsregels.
het voegingsincident
2.3.
Het CBS vordert dat hem wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van de Staat te voegen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De belangen van het CBS zijn rechtstreeks bij deze zaak betrokken. Toewijzing van de vorderingen van MOA zou immers betekenen dat de wettelijke taak van het CBS feitelijk wordt ingeperkt en het CBS ook minder werkzaamheden zal kunnen verrichten. Vast staat dat het CBS nadelige gevolgen kan ondervinden als de Staat deze procedure verliest, zodat het belang van CBS bij voeging is gegeven.
2.4.
MOA en de Staat refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.5.
Op grond van artikel 217 Rv kan een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat een uitkomst van de procedure aan wiens zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van die derde nadelig kan beïnvloeden. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306). Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat het CBS voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de hiervoor bedoelde zin er belang bij heeft zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Dit geldt eveneens indien slechts sprake zou zijn van een inperking van de werkzaamheden van het CBS op grond van de Regeling en de Beleidsregel en niet van een inperking van de wettelijke taak van het CBS, zoals door MOA wordt opgemerkt. Ook een inperking van haar werkzaamheden op grond van de Regeling en de Beleidsregel kan immers voor het CBS als nadelig gevolg gelden. Dit betekent dat de incidentele vordering van het CBS zal worden toegewezen.
2.7.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
staat het CBS toe zich in de hoofdzaak aan de zijde van de Staat te voegen,
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
30 juni 2021voor het nemen van de conclusie van antwoord aan de zijde van de Staat en aan de zijde van het CBS.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken door mr.
D. Nobel, rolrechter, op 19 mei 2021.