ECLI:NL:RBDHA:2021:15733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met interstatelijk vertrouwensbeginsel naar Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 mei 2021 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft de bezwaren van eiser tegen de overdracht aan Italië naar voren gebracht. Eiser stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn bezwaren en dat hij bij terugkeer naar Italië het risico liep geen toegang te hebben tot opvang en medische zorg. De rechtbank overwoog dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de verantwoordelijkheden van Italië, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder waren dat verweerder de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5836
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.5837, plaatsgevonden op 4 mei 2021. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat eiser en zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat er door verweerder onvoldoende rekening is gehouden met de door hem aangevoerde bezwaren tijdens het aanmeldgehoor en ook dat er door verweerder onvoldoende is doorgevraagd naar de bezwaren van eiser tegen een overdracht aan Italië. Verder voert eiser aan dat hij als Dublinclaimant bij terugkeer naar Italië het risico loopt dat hij geen toegang heeft tot de opvang en medische zorg dan wel pas na een aantal weken. Eiser verwijst ter onderbouwing naar pagina 35 van het AIDA-rapport van 27 mei 2020. Verweerder heeft ten onrechte niet zijn asielaanvraag aan zich getrokken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, aangezien er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn
verdragsverplichtingen niet nakomt, zodat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) dan wel in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 20201 en 25 februari 20212. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit de informatie die eiser heeft overgelegd blijkt niet dat in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem sprake is van zodanige structurele gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Uit het AIDA-rapport blijkt dat er een periode kan bestaan tussen de aanmelding en de registratie van de asielaanvraag en dat in die tijd de vreemdeling mogelijk geen toegang heeft tot opvangvoorzieningen. Dit maakt echter niet dat sprake is van een aan het systeem gerelateerd gebrek en een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De ABRvS heeft het AIDA-rapport bovendien ook beoordeeld in haar uitspraak van 15 oktober 2020 en geconcludeerd dat het geen wezenlijk ander beeld laat zien dan de informatie die zij bij de beoordeling heeft betrokken in haar uitspraak van 8 april 2020. Daarbij heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in het arrest M.T. tegen Nederland van 15 april 2021 (46595/19) vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij onder andere de circular letter van 8 februari 2021 betrokken en het feit dat er nieuwe wetgeving is met meer waarborgen en waarin bepaalde aanpassingen uit het Salvini-decreet worden teruggedraaid. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
5. Eiser heeft ook met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM in Italië en dat daarom niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden in zijn geval. Eiser heeft zowel in het gehoor als in zijn zienswijze zijn bezwaren tegen een overdracht naar Italië naar voren kunnen brengen. Uit het verslag van het gehoor blijkt dat verweerder diverse keren heeft gevraagd of eiser bezwaren heeft en wat deze bezwaren zijn. Het blijkt dan ook niet dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd. Bovendien heeft eiser ook na het gehoor in de zienswijze of de gronden van beroep niet andere verklaringen of bezwaren gemeld. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd op zijn stellingen over de opvang in Italië en de bedreiging die hij daar ervaart van de maffia. Verweerder stelt terecht dat eiser bij problemen moet klagen bij de Italiaanse autoriteiten en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen voor hem zinloos of onmogelijk is.
6. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.