ECLI:NL:RBDHA:2021:15731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 mei 2021 heeft de rechtbank de zaak in het Engels behandeld, met instemming van alle partijen, ondanks dat de tolk niet aanwezig was. Eiser heeft verklaard dat hij de zitting kon volgen en adequaat kon reageren op vragen.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris in zijn besluit terecht heeft gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië zal worden blootgesteld aan een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten fictief hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid en dat er geen structurele gebreken zijn in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij in een situatie van verregaande materiële deprivatie zal terechtkomen bij terugkeer naar Italië.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is gemotiveerd en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5719
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.5720, plaatsgevonden op 4 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben fictief ingestemd met deze verantwoordelijkheid en ze hebben dit vervolgens expliciet bevestigd.
2. Eiser voert aan dat terugkeer naar Italië voor hem zal betekenen dat hij opnieuw aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) zal worden blootgesteld. Uit de verklaringen en foto's van eiser blijkt dat hij eerder geen opvang kreeg en op straat moest slapen. Hij kwam uiteindelijk in een niet afgebouwd gebouw terecht waar hij met meerdere personen moest overnachten. In tegenstelling tot wat verweerder zegt, zijn deze verklaringen niet in strijd met elkaar. Eiser heeft met deze verklaringen en foto's aannemelijk gemaakt dat hij in een situatie van verregaande materiële deprivatie is terechtgekomen en dat dit bij terugkeer opnieuw zal
gebeuren. Verweerder heeft ook niet voldoende gemotiveerd waarom eiser dit met de overgelegde foto's niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 1 april 2021. In die Dublinzaak over Roemenië heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris meer onderzoek moet doen, omdat de verklaringen van de vreemdeling overeenkwamen met de algemeen bekende informatie in het land en het voor de vreemdeling moeilijk is om aan te tonen wat er was gebeurd. Dit geldt ook voor eiser. Eiser wijst verder op het AIDA-rapport van 27 mei 2020 waaruit volgt dat asielzoekers mogelijk niet gelijk toegang tot de opvang krijgen, omdat er tijd kan zitten tussen de aanmelding en de registratie van de asielaanvraag. Eiser wijst in dit verband ook op het arrest N.H. tegen Frankrijk van 2 juli 2020, waarin het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft aangenomen, omdat mensen voor een bepaalde periode geen toegang hadden tot de opvang en andere faciliteiten in afwachting van de aanvang van hun asielprocedure. Verder wijst eiser op het arrest M.T. tegen Nederland van het EHRM van 15 april 2021 (46595/19) waaruit volgens hem volgt dat bijzonder kwetsbare personen prioriteit krijgen in Italië en dat in die context is geconcludeerd dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser is echter geen bijzonder kwetsbaar persoon, dus voor hem is de situatie niet veranderd en hij wordt hierdoor benadeeld.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aanvankelijk verzocht om de beroepszaak aan te houden, omdat de tolk in de Engelse taal niet was verschenen. Eiser wilde de zaak wel laten behandelen als dit in het Engels zou zijn en hij dit kon volgen. In overleg met en met expliciete toestemming van partijen is vervolgens besloten om de zaak in het Engels te behandelen nu de spreektaal van eiser pigeon-Engels is en de gemachtigden van eiser en verweerder en de rechtbank, aan het begin en ook nog aan het einde van de behandeling meenden deze taal voldoende machtig te zijn om de zaak adequaat te behandelen. Aan eiser is daarnaast diverse keren gevraagd of hij kon volgen wat besproken werd en hij heeft hierop bevestigend geantwoord. Ook heeft hij vragen adequaat beantwoord. Eiser heeft begrepen wat ter zitting is besproken en hij heeft hierop kunnen reageren. Verder zijn hoofdzakelijk dezelfde onderwerpen aan de orde geweest die ook in de gronden zijn verwoord. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het belang van eiser door de gang van zaken op de zitting is benadeeld.
4. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 20201 en 25 februari 20212. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Uit de informatie die eiser heeft overgelegd blijkt niet dat in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem sprake is van zodanige structurele gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Uit het AIDA-rapport blijkt dat er een periode kan bestaan tussen de aanmelding en de registratie van de asielaanvraag en dat in die tijd de vreemdeling mogelijk geen toegang heeft tot opvangvoorzieningen. Dit maakt
echter niet dat sprake is van een aan het systeem gerelateerd gebrek en een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De ABRvS heeft het AIDA-rapport bovendien ook beoordeeld in haar uitspraak van 15 oktober 2020 en geconcludeerd dat het geen wezenlijk ander beeld laat zien dan de informatie die zij bij de beoordeling heeft betrokken in haar uitspraak van 8 april 2020. Daarbij heeft het EHRM in het arrest M.T. tegen Nederland vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij onder andere de circular letter van 8 februari 2021 betrokken en het feit dat er nieuwe wetgeving is met meer waarborgen en waarin bepaalde aanpassingen uit het Salvini-decreet worden teruggedraaid. Het EHRM ziet dan ook geen schending van artikel 3 van het EVRM. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen maakt niet dat niet-kwetsbare personen slechter worden behandeld. De rechtbank overweegt ten slotte dat de situatie uit het arrest N.H. tegen Frankrijk niet vergelijkbaar is met de huidige situatie van Dublinclaimanten in Italië.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder terecht gesteld dat eiser met zijn verklaringen en foto's niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie van verregaande materiële deprivatie zal terechtkomen. Uit deze foto's volgt namelijk niet dat eiser in het geheel geen toegang had tot een opvanglocatie of dat de Italiaanse autoriteiten hem deze niet wilden bieden. De omstandigheden die hebben geleid tot de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, zijn niet vergelijkbaar en maken niet dat verweerder meer onderzoek had moeten doen naar de stellingen van eiser. Het is daarbij aan eiser om bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten te klagen als hij geen opvang krijgt. Eiser heeft niet gesteld dat hij dit heeft geprobeerd of dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest zal worden blootgesteld.
7. De rechtbank concludeert dat verweerder het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd en voorbereid en op goede gronden het asielverzoek van eiser niet in behandeling heeft genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.