ECLI:NL:RBDHA:2021:15718
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- C. Karman
- R.G.A. Beijen
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Braziliaanse verzoekster, die een verblijfsvergunning had aangevraagd als familie- of gezinslid van een derde. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 17 december 2020 afgewezen, waarna de verzoekster bezwaar had gemaakt en de voorzieningenrechter had verzocht om een voorlopige voorziening. De partijen hebben toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. De verweerder heeft op 21 april 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek van de verzoekster. De voorzieningenrechter stelt vast dat de werking van het primaire besluit niet geschorst wordt, maar dat er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat er voorlopig van uitzetting van de verzoekster moet worden afgezien.
De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 534,-, en heeft bepaald dat het door de verzoekster betaalde griffierecht van € 181,- door de verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.