ECLI:NL:RBDHA:2021:15718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Braziliaanse verzoekster, die een verblijfsvergunning had aangevraagd als familie- of gezinslid van een derde. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 17 december 2020 afgewezen, waarna de verzoekster bezwaar had gemaakt en de voorzieningenrechter had verzocht om een voorlopige voorziening. De partijen hebben toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. De verweerder heeft op 21 april 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek van de verzoekster. De voorzieningenrechter stelt vast dat de werking van het primaire besluit niet geschorst wordt, maar dat er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat er voorlopig van uitzetting van de verzoekster moet worden afgezien.

De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 534,-, en heeft bepaald dat het door de verzoekster betaalde griffierecht van € 181,- door de verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/142

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1974, van Braziliaanse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 3 juni 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie of gezinslid van [A] ’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de zaak buiten zitting af te doen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij faxbericht van 21 april 2021 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van wat in het verzoekschrift is verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het primaire besluit ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat voorlopig van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat in het licht van wat in rechtsoverweging 3 staat, aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl..
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.