3.1Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers meegedeeld dat de Griekse autoriteiten het asielverzoek van eiser 1 nog niet in behandeling hebben genomen en dit ook niet zullen doen, zolang het onderhavige beroep aanhangig is. Het procesbelang van de beantwoording van de hiervoor genoemde vraag is dus aanwezig.
4. Hierna wordt allereerst het wettelijk kader uiteengezet. Vervolgens worden de standpunten van partijen uitgebreider weergegeven. Daarna volgt een overzicht van uitspraken van rechters uit verschillende lidstaten en de redenen om prejudiciële vragen te stellen. Tot slot volgen de prejudiciële vragen zelf.
5.
Dublinverordening
Overweging 19
Teneinde de rechten van de betrokkenen daadwerkelijk te beschermen, dienen, overeenkomstig met name de rechten die zijn erkend in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, juridische waarborgen te worden ingebouwd en dient een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen besluiten tot overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat te worden gewaarborgd. Teneinde de naleving van het internationale recht te waarborgen, dient een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen dergelijke besluiten zowel betrekking te hebben op de toepassing van deze verordening als op de juridische en feitelijke situatie in de lidstaat aan welke de verzoeker wordt overgedragen.
2. Indien de verzoeker een niet begeleide minderjarige is met een familielid dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, en het op basis van een individueel onderzoek vaststaat dat dat familielid voor hem kan zorgen, verenigt die lidstaat de minderjarige met zijn familielid en is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang van de minderjarige is.
[…]
1. Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname of de terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), stelt de verzoekende lidstaat de betrokkene in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat en, indien van toepassing, van het besluit om zijn verzoek om internationale bescherming niet te behandelen. Indien een juridisch adviseur of andere raadsman de betrokkene vertegenwoordigt, kunnen de lidstaten besluiten deze juridisch adviseur of raadsman in plaats van de betrokkene van het besluit in kennis te stellen en, indien van toepassing, het besluit aan de betrokkene mee te delen.
2. Het in lid 1 bedoelde besluit bevat informatie over de beschikbare rechtsmiddelen, waaronder het recht om te verzoeken om opschortende werking, indien van toepassing, alsmede de termijnen om van de beschikbare rechtsmiddelen gebruik te maken; in het besluit wordt vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en, indien de betrokkene zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich in die lidstaat moet melden.
Artikel 27
1. De verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), heeft het recht tegen het overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht.
1. Wanneer de lidstaten het blijvend oneens zijn over elke aangelegenheid die betrekking heeft op de toepassing van deze verordening, kunnen zij gebruikmaken van de bemiddelingsprocedure van lid 2.
2. De bemiddelingsprocedure wordt ingeleid door een verzoek dat door een van de lidstaten die het niet eens zijn tot de voorzitter van het comité ingesteld bij artikel 44 wordt gericht. Door te aanvaarden dat gebruik wordt gemaakt van de bemiddelingsprocedure, verbinden de betrokken lidstaten zich ertoe zoveel mogelijk rekening te houden met de oplossing die zal worden voorgesteld.
[…]
6.
UitvoeringsverordeningArtikel 5
[…]
2. Wanneer de verzoekende lidstaat van oordeel is dat de weigering op een beoordelingsfout berust of wanneer hij over aanvullende elementen beschikt die hij kan doen gelden, kan hij vragen dat zijn verzoek opnieuw wordt onderzocht. Van deze mogelijkheid moet gebruik worden gemaakt binnen de drie weken na ontvangst van het negatieve antwoord. De aangezochte lidstaat beijvert zich om binnen twee weken te antwoorden. Deze aanvullende procedure leidt er in geen geval toe dat de in artikel 18, leden 1 en 6, en artikel 20, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 343/2003, bedoelde termijnen opnieuw ingaan.
7.
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest)
Artikel 7
De eerbiediging van het privé-leven en van het familie- en gezinsleven
Eenieder heeft recht op eerbiediging van […] zijn familie- en gezinsleven […].
Artikel 24
De rechten van het kind
2. Bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind een essentiële overweging.
[…]
Artikel 47
Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
[…]
8. Eiser 1 voert in de kern aan dat hij een rechtsmiddel moet kunnen aanwenden tegen de afwijzing van verweerder van het overnameverzoek. Hij baseert dit op artikel 8, tweede lid, en artikel 27, eerste lid van de Dublinverordening, artikel 19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unieen het recht op een doeltreffende voorziening (zoals ook volgt uit artikel 47 van het Handvest). Verweerder heeft dit volgens hem miskend. Verder heeft verweerder de belangen van het minderjarige kind niet kenbaar betrokken in de beoordeling. Eiser 1 beroept zich in dat verband op artikel 24 van het Handvest.
Eiser 1 heeft ter onderbouwing van zijn stellingen de expert-opinion overgelegd waarin wordt ingegaan op de reikwijdte van artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening, met name op de reikwijdte van het begrip overdrachtsbesluit. In dat verband zijn artikel 26 en overweging 19 van de Dublinverordening aangehaald en wordt onder meer gewezen op de arresten Ghezelbashen Karimvan het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof). Uit deze arresten vloeit voort dat de beoogde verruiming van de rechtsbescherming in de Dublinverordening, zoals ook blijkt uit onder meer overweging 19, inhoudt dat een verzoeker het recht heeft om op te komen tegen de (onjuiste) toepassing van de verantwoordelijkheidscriteria van hoofdstuk III van de Dublinverordening. In de expert-opinion wordt vastgesteld dat er nog geen jurisprudentie is van het Hof waarin dit vraagstuk aan de orde komt. Verder wordt in de expert-opinion gewezen op divergentie in jurisprudentie van de verschillende lidstaten op dit punt. Daarom wordt in de expert-opinion geadviseerd om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.
Eiser 1 voert voorts aan dat hij ten onrechte niet is gekend in het voornemen van verweerder om het overnameverzoek af te wijzen. Daarmee is het bestreden besluit ook in strijd met het unierechtelijk verdedigingsbeginsel. Eisers wijzen in dit verband op het arrest Sopropé.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overdrachtsbesluit zodat eiser 1 geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen de afwijzing van het overnameverzoek. Dit is in overeenstemming met artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder wijst daartoe op het arrest Mengesteab, waarin het Hof in het kader van de uitleg van artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening is ingegaan op de arresten Ghezelbash en Karim. In punt 60 van het arrest Mengesteab spreekt het Hof over ‘aanvaarding’ van een overnameverzoek, zodat een afwijzing van een overnameverzoek niet als overdrachtsbesluit kan worden aangemerkt. In het arrest Hassanbevestigt het Hof dit oordeel nogmaals. Verweerder wijst erop dat het Hof bij deze beoordeling artikel 47 van het Handvest heeft betrokken. Voor zijn lezing van artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening vindt verweerder ook steun in het arrest Fathi(punt 54). Ter zitting heeft verweerder zich daarnaast op het standpunt gesteld dat eisers geen direct beroep op artikel 47 van het Handvest kunnen doen.
Verweerder stelt dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 december 2018in lijn is met deze arresten. Verweerder acht dit alles ook in overeenstemming met het doel van de Dublinverordening, te weten de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor het verzoek om internationale bescherming. Die verantwoordelijkheidsbepaling is in de eerste plaats een proces tussen lidstaten onderling en de Dublinverordening voorziet daarom terecht niet in een procedure bij de afwijzing van een overnameverzoek. Het is aan de lidstaten om, indien gewenst, een heroverwegingsverzoek te doen, en om eventueel om een bemiddelingsprocedure te verzoeken. Griekenland heeft inmiddels tweemaal een heroverwegingsverzoek gedaan, maar niet is gebleken dat Griekenland om een bemiddelingsprocedure heeft verzocht. Het is ter discretie van de lidstaten om een dergelijke procedure te initiëren. Ter zitting heeft verweerder verder aangegeven dat eiser 1 bij de Griekse autoriteiten had kunnen aandringen op het initiëren van een bemiddelingsprocedure. Het bieden van een nationaal rechtsmiddel voor de verzoeker om internationale bescherming, verdraagt zich niet met de in de Dublinverordening voorgeschreven bemiddelingsprocedure voor lidstaten. Met een nationale procedure wordt immers vooruitgelopen op de uitkomst van zo een bemiddelingsprocedure.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening eenduidig is zodat er geen aanleiding bestaat voor het stellen van prejudiciële vragen.
Nationale rechtspraak
10. De Afdeling heeft in de door verweerder aangehaalde uitspraak van 21 december 2018 het volgende overwogen:
“De Dublinverordening voorziet voor verzoekers om internationale bescherming niet in een procedure bij de afwijzing van een overnameverzoek. De Dublinverordening voorziet in artikel 27 voor verzoekers om internationale bescherming slechts in een rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit. In deze zaak heeft Nederland het Griekse overnameverzoek echter afgewezen, zodat tussen Nederland en Griekenland geen claimakkoord tot stand is gekomen. De Griekse autoriteiten hebben tegen de vreemdeling dan ook geen overdrachtsbesluit genomen.
Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, voorziet het Dublinsysteem voor lidstaten wel in een procedure in het geval van een afwijzing van een overnameverzoek. Zij kunnen immers krachtens artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening (PB 2003, L 222) verzoeken om heroverweging bij de lidstaat die het overnameverzoek heeft afgewezen en, wanneer lidstaten het blijvend oneens zijn, krachtens artikel 37, tweede lid, van de Dublinverordening verzoeken om een bemiddelingsprocedure. In de voorliggende zaak heeft Griekenland weliswaar om heroverweging verzocht en heeft Nederland dat verzoek afgewezen, maar niet is gebleken dat een van de lidstaten om voornoemde bemiddelingsprocedure heeft verzocht.”
Uitspraken van andere Europese rechters
11. In de expert-opinion wordt verwezen naar diverse uitspraken over de uitleg van artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening. De uitspraken van de Oostenrijkse en Zweedse rechters sluiten aan bij de uitspraak van de Afdeling. In de uitspraken van de Britse en de Duitse rechters wordt echter overwogen dat er wel een rechtsmiddel moet openstaan tegen de afwijzing van een overnameverzoek. Hieronder volgt een kort overzicht.