ECLI:NL:RVS:2018:4298

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
201705184/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing asielovernameverzoek door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de vreemdeling op 22 augustus 2016 een asielverzoek ingediend in Griekenland. Op 7 november 2016 hebben de Griekse autoriteiten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzocht om de vreemdeling over te nemen op basis van artikel 9 van de Dublinverordening, omdat zijn echtgenote in Nederland verblijft. De staatssecretaris heeft dit verzoek echter afgewezen bij brief van 3 januari 2017. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 20 juni 2017 geoordeeld dat zij zich onbevoegd verklaarde om het beroep tegen deze afwijzing te behandelen. Hierop heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 21 december 2018 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het beroepschrift als bezwaarschrift door de staatssecretaris moest worden behandeld. De Raad oordeelt dat de Dublinverordening geen procedure voorziet voor verzoekers om internationale bescherming tegen de afwijzing van een overnameverzoek. De staatssecretaris heeft terecht betoogd dat er geen rechtsmiddel openstaat voor de vreemdeling tegen de afwijzing van het overnameverzoek door Nederland, aangezien dit de bemiddelingsprocedure tussen lidstaten zou doorkruisen. De Raad verklaart het hoger beroep gegrond en bevestigt de afwijzing van de rechtbank.

Uitspraak

201705184/1/V3.
Datum uitspraak: 21 december 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juni 2017 in zaak nr. 17/9733 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij brief van 3 januari 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van de Griekse autoriteiten om de asielaanvraag van de vreemdeling over te nemen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 juni 2017 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het tegen deze brief ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft op 22 augustus 2016 een asielverzoek ingediend in Griekenland. Op 7 november 2016 hebben de Griekse autoriteiten de staatssecretaris verzocht de vreemdeling over te nemen krachtens artikel 9 van de Dublinverordening (PB 2013, L 180), omdat de echtgenote van de vreemdeling in Nederland verblijft. De staatssecretaris heeft dit overnameverzoek afgewezen bij brief van 3 januari 2017.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het beroepschrift naar hem zal worden doorgestuurd met het verzoek het als bezwaarschrift te behandelen. Daarover voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor de vreemdeling geen rechtsmiddel openstaat tegen de afwijzing van een overnameverzoek door lidstaten.
3.1.
De Dublinverordening voorziet voor verzoekers om internationale bescherming niet in een procedure bij de afwijzing van een overnameverzoek. De Dublinverordening voorziet in artikel 27 voor verzoekers om internationale bescherming slechts in een rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit. In deze zaak heeft Nederland het Griekse overnameverzoek echter afgewezen, zodat tussen Nederland en Griekenland geen claimakkoord tot stand is gekomen. De Griekse autoriteiten hebben tegen de vreemdeling dan ook geen overdrachtsbesluit genomen.
Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, voorziet het Dublinsysteem voor lidstaten wel in een procedure in het geval van een afwijzing van een overnameverzoek. Zij kunnen immers krachtens artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening (PB 2003, L 222) verzoeken om heroverweging bij de lidstaat die het overnameverzoek heeft afgewezen en, wanneer lidstaten het blijvend oneens zijn, krachtens artikel 37, tweede lid, van de Dublinverordening verzoeken om een bemiddelingsprocedure. In de voorliggende zaak heeft Griekenland weliswaar om heroverweging verzocht en heeft Nederland dat verzoek afgewezen, maar niet is gebleken dat een van de lidstaten om voornoemde bemiddelingsprocedure heeft verzocht.
3.2.
De rechtbank heeft niet onderkend dat het bieden van een nationaal rechtsmiddel voor de vreemdeling tegen de afwijzing van het Griekse overnameverzoek door Nederland zich niet verdraagt met de in de Dublinverordening voorgeschreven bemiddelingsprocedure voor lidstaten. Een dergelijk rechtsmiddel doorkruist namelijk die bemiddelingsprocedure en brengt bovendien het risico met zich dat hiermee vooruitgelopen wordt op de uitkomst daarvan. Gelet hierop staat voor de vreemdeling tegen de afwijzing van het overnameverzoek thans geen rechtsmiddel open.
3.3.
Gelet op het voorgaande betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het beroepschrift als bezwaarschrift door hem moet worden behandeld.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Annen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2018
765-848.

BIJLAGE

Dublinverordening (PB 2013 L 180)
Artikel 27
1. De verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), heeft het recht tegen het overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht.
[…]
Artikel 37
1. Wanneer de lidstaten het blijvend oneens zijn over elke aangelegenheid die betrekking heeft op de toepassing van deze verordening, kunnen zij gebruikmaken van de bemiddelingsprocedure van lid 2.
2. De bemiddelingsprocedure wordt ingeleid door een verzoek dat door een van de lidstaten die het niet eens zijn tot de voorzitter van het comité ingesteld bij artikel 44 wordt gericht. Door te aanvaarden dat gebruik wordt gemaakt van de bemiddelingsprocedure, verbinden de betrokken lidstaten zich ertoe zoveel mogelijk rekening te houden met de oplossing die zal worden voorgesteld.
[…]
Uitvoeringsverordening (PB 2003 L 222)
Artikel 5
[…]
2. Wanneer de verzoekende lidstaat van oordeel is dat de weigering op een beoordelingsfout berust of wanneer hij over aanvullende elementen beschikt die hij kan doen gelden, kan hij vragen dat zijn verzoek opnieuw wordt onderzocht. Van deze mogelijkheid moet gebruik worden gemaakt binnen de drie weken na ontvangst van het negatieve antwoord. De aangezochte lidstaat beijvert zich om binnen twee weken te antwoorden. Deze aanvullende procedure leidt er in geen geval toe dat de in artikel 18, leden 1 en 6, en artikel 20, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 343/2003, bedoelde termijnen opnieuw ingaan.