ECLI:NL:RBDHA:2021:15698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met onduidelijke nationaliteit en voortvarendheid van uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Franse nationaliteit te bezitten, heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit beroep is tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de uitzettingsprocedure belemmert.

Tijdens de zitting op 19 april 2021 heeft de rechtbank gehoord dat eiser niet in staat is gebleken zijn Franse nationaliteit te onderbouwen. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder voldoende voortvarend handelt aan de uitzetting van eiser, aangezien er al stappen zijn ondernomen, zoals het aanvragen van een noodpaspoort en het voeren van vertrekgesprekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser en dat verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de Franse nationaliteit bezit en heeft zich bovendien niet gehouden aan de meldplicht.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5580
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. de Vries),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Voortvarendheid
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting, omdat de presentatie van eiser bij de Surinaamse autoriteiten nog niet gepland staat en eiser wel al enige tijd in handen van verweerder is.
4. De rechtbank stelt vast dat er op 3 februari 2021 een aanvraag voor een noodpaspoort voor eiser is verstuurd aan de Consulaat-Generaal van Suriname. Daarnaast zijn er op 18 maart 2021, 31 maart 2021 en 15 april 2021 vertrekgesprekken gevoerd met eiser. Ter zitting geeft verweerder aan dat de eerder geplande presentatie door omstandigheden niet door was gegaan, maar dat er zo snel mogelijk geprobeerd zal worden een nieuwe presentatie te plannen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder hem de kans moet geven om zelfstandig zijn identiteitsdocumenten te verkrijgen bij de Franse autoriteiten en dus een lichter middel dan de inbewaringstelling had moeten toepassen.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak3 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Franse nationaliteit bezit.4 Als reactie op navraag vanuit verweerder hebben de Franse autoriteiten aangegeven dat eiser niet bij hen bekend is en eiser heeft op geen enkele andere manier onderbouwd dat hij de Franse nationaliteit heeft. Daarnaast heeft eiser zich niet gehouden aan de meldplicht die op 12 oktober 2020 was opgelegd. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een risico dat eiser zich aan het toezicht onttrekt. Dit
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
4 Volgens verweerder is dit ook al bevestigd in de uitspraak van rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 over de eerder opgelegde maatregel van bewaring (NL21.790).
volgt ook uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft in deze zaak dus mogen besluiten dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaag niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.