ECLI:NL:RBDHA:2021:15685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000, risico op onttrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die onder de Vreemdelingenwet 2000 valt. Eiser had op 6 april 2021 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 12 april 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld. De Staatssecretaris stelde dat de maatregel noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser, en dat er een risico op onttrekking bestond. Eiser betwistte deze gronden en stelde dat hij meewerkte aan de asielprocedure, waardoor bewaring niet nodig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende gronden had aangevoerd voor de maatregel van bewaring, en dat er een reëel risico op onttrekking bestond. De rechtbank oordeelde dat de b-grond voor de maatregel rechtmatig was en dat de c-grond niet meer relevant was voor de uitspraak.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 april 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5197
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer H. Hazim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Deze grondslag staat in artikel 59b, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank duidt dit hierna als de b-grond.
Ook legt verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiser in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, dat hij al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en dat op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Deze grondslag staat in artikel 59b, aanhef en onder c, van de Vw. De rechtbank duidt dit hierna als de c-grond.
2. Eiser betwist beide grondslagen voor de maatregel van bewaring. Met betrekking tot de b-grond stelt hij dat hij meewerkt aan de asielprocedure. Er is volgens hem daarom geen noodzaak om hem in bewaring te houden gedurende die procedure.
Met betrekking tot de c-grond voert eiser het volgende aan. Al vóórdat de datum van de voorgenomen uitzetting van 7 april 2021 bekend was, heeft hij bij verweerder kenbaar gemaakt dat hij in afwachting was van nadere stukken. Na ontvangst daarvan zou hij een herhaalde asielaanvraag gaan indienen. Over deze stukken beschikt hij inmiddels en daarom heeft hij op 2 april 2021 zijn asielaanvraag ingediend. Er is volgens hem dus geen sprake van een situatie waarin hij zijn asielaanvraag heeft ingediend louter om zijn voorgenomen uitzetting te verijdelen.
3. De rechtbank gaat eerst in op de vraag of verweerder terecht de b-grond aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Hiervan is sprake als door middel van de maatregel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de asielaanvraag van eiser kunnen worden verkregen én er ten minste twee gronden voor inbewaringstelling zijn. Dit volgt uit artikel 5.1c, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Voorts geldt dat met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is gegeven dat de b-grond aan de orde is.1
Voor de beoordeling van de vraag of verweerder de b-grond terecht heeft opgevoerd, zal de rechtbank dus moeten bezien of er ten minste twee gronden voor de inbewaringstelling zijn die kunnen leiden tot de conclusie dat er een risico op onttrekking is.
4. Verweerder neemt als gronden voor de maatregel van bewaring onder meer op dat eiser:
-Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan; en
-eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven.
Eiser heeft deze en de overige gronden voor de maatregel betwist.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de feitelijke juistheid van de eerste grond voor de maatregel van bewaring, als genoemd onder 4, voldoende toegelicht. Dit geldt ook voor de tweede grond. Eiser heeft namelijk op 29 augustus 2019 een vertrekplicht opgelegd gekregen. Hieraan heeft hij lange tijd geen gevolg gegeven. Aan deze omstandigheid doet niet af dat hij op dit moment rechtmatig verblijf heeft als gevolg van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft deze twee gronden dus terecht opgevoerd ter onderbouwing van de maatregel van bewaring. Deze twee gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dus al dragen. De rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden voor de maatregel van bewaring onbesproken.
6. Het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, is dus afdoende gemotiveerd. Dit maakt dat de b-grond aan de orde is en dus terecht door verweerder als grondslag voor de maatregel is opgevoerd.
7. De b-grond op zich maakt de maatregel van bewaring al rechtmatig. De vraag of verweerder terecht ook de c-grond heeft opgevoerd, is daarmee niet meer relevant. De rechtbank laat de geschilpunten over c-grond daarom onbesproken.
1. Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852, r.o. 2.3.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.