ECLI:NL:RBDHA:2021:15680
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in het kader van medische omstandigheden en coronamaatregelen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 7 februari 2020 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke aanvraag op 23 maart 2020 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar op 9 juli 2020 ongegrond, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 18 maart 2021 werd door eiser aangevoerd dat de afwijzing onzorgvuldig was, vooral in het licht van de coronapandemie en de medische situatie van eiser, die leed aan levercirrose, een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. Eiser stelde dat er een reëel risico bestond op schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting naar Afghanistan, waar hij mogelijk niet de nodige medische zorg zou kunnen krijgen.
De rechtbank oordeelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) had geconcludeerd dat eiser medisch in staat was om te reizen en dat er geen acute medische noodsituatie was te verwachten. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris het BMA-advies zorgvuldig had beoordeeld en dat de afwijzing van de aanvraag op dit advies was gebaseerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.