ECLI:NL:RBDHA:2021:15680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/5581 AWB20/2418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in het kader van medische omstandigheden en coronamaatregelen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 7 februari 2020 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke aanvraag op 23 maart 2020 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar op 9 juli 2020 ongegrond, waarna eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 18 maart 2021 werd door eiser aangevoerd dat de afwijzing onzorgvuldig was, vooral in het licht van de coronapandemie en de medische situatie van eiser, die leed aan levercirrose, een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. Eiser stelde dat er een reëel risico bestond op schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting naar Afghanistan, waar hij mogelijk niet de nodige medische zorg zou kunnen krijgen.

De rechtbank oordeelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) had geconcludeerd dat eiser medisch in staat was om te reizen en dat er geen acute medische noodsituatie was te verwachten. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris het BMA-advies zorgvuldig had beoordeeld en dat de afwijzing van de aanvraag op dit advies was gebaseerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5581 en AWB 20/2418
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 1 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1994, van Afghaanse nationaliteit, eiser/verzoeker (eiser), V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Langenberg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Op 7 februari 2020 heeft eiser een aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ingediend. Bij besluit van 23 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar het advies van 20 maart 2020 van het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit dit advies blijkt dat eiser lijdt aan levercirrose ten gevolge van een chronische hepatitis B. Daarnaast heeft hij een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. Volgens het BMA-advies kan eiser reizen. Daarbij wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, dat hij zijn medicatie tijdens de reis continueert en dat hij voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen. Bij het uitblijven van een medische behandeling wordt geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht.
2. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Eiser stelt dat verweerder in de huidige coronapandemie ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn aanvraag in te willigen. Ook stelt eiser dat er geen garantie is dat hij tot Afghanistan wordt toegelaten, als hij niet is getest op het coronavirus. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat er bij uitzetting een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bestaat. Eiser stelt dat een behandeling voor corona-gerelateerde klachten in Afghanistan lastig te verkrijgen is. Eiser voert tevens aan dat als gevolg van de coronapandemie de EU-lidstaten alle verwijderingen van vreemdelingen naar Afghanistan hebben opgeschort en dat het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geadviseerd om alleen te reizen indien dit van essentieel belang is. Tot slot stelt eiser, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht over Afghanistan van november 2020, dat opnieuw moet worden beoordeeld of er in Afghanistan sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
3. De rechtbank overweegt dat uit het BMA-advies volgt dat het BMA bij het uitblijven van een behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Daarnaast acht het BMA eiser medisch in staat te reizen. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Verder heeft verweerder afdoende beoordeeld dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het inhoudelijk concludent is. Verweerder heeft zijn besluit dan ook op dit advies mogen baseren.
4. Uit het BMA-advies volgt dat eiser medisch gezien in staat is naar Afghanistan te reizen. De eventuele reisbeperking die op dit moment geldt, zijn een tijdelijk beletsel voor het vertrek van eiser. Deze omstandigheid raakt niet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en staat er niet aan in de weg dat eiser op enig moment alsnog naar Afghanistan kan reizen. [1] Dat eiser in Afghanistan mogelijk besmet raakt met het coronavirus, betreft een onzekere toekomstige situatie. Een dergelijke onzekerheid levert geen grond op voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
5. De vraag of zich in Afghanistan een situatie voordoet als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor. Als eiser meent dat deze bepaling op zijn situatie van toepassing is, dan zal hij dit in het kader van een verblijfsaanvraag dienen aan te voeren.
6. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Gegeven deze beslissing is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 1 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Gelderland, van 31 augustus 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4392.