ECLI:NL:RBDHA:2021:15666
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot medische behandeling en identiteit van verzoeker
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 maart 2021, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft een verzoeker van Nigeriaanse nationaliteit die eerder vier asielaanvragen in Nederland heeft ingediend. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, genomen op 15 december 2020, wees de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 af. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij niet overgeplaatst wilde worden naar de VBL Ter Apel.
De voorzieningenrechter heeft op 20 januari 2021 een eerder verzoek om een nadere voorlopige voorziening afgewezen. Tijdens de zitting op 18 maart 2021 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het BMA-advies, dat stelt dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is, door verweerder terecht is gevolgd. Verzoeker heeft zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten aangetoond, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen toegang heeft tot de benodigde medische zorg in Nigeria. De afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening is gebaseerd op de overweging dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van identiteit en de toegang tot medische zorg in het kader van asielprocedures.