ECLI:NL:RBDHA:2021:15666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot medische behandeling en identiteit van verzoeker

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 maart 2021, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft een verzoeker van Nigeriaanse nationaliteit die eerder vier asielaanvragen in Nederland heeft ingediend. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, genomen op 15 december 2020, wees de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 af. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij niet overgeplaatst wilde worden naar de VBL Ter Apel.

De voorzieningenrechter heeft op 20 januari 2021 een eerder verzoek om een nadere voorlopige voorziening afgewezen. Tijdens de zitting op 18 maart 2021 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het BMA-advies, dat stelt dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is, door verweerder terecht is gevolgd. Verzoeker heeft zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten aangetoond, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen toegang heeft tot de benodigde medische zorg in Nigeria. De afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening is gebaseerd op de overweging dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van identiteit en de toegang tot medische zorg in het kader van asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9310

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum 1] 2000, alias [A] , geboren [geboortedatum 2] 1997, van gestelde Nigeriaanse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (primaire besluit) heeft verweerder ambtshalve de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) jegens verzoeker afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij beveiligd e-mailbericht van 19 januari 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een nadere voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verzoeker niet wordt overgeplaatst naar de VBL Ter Apel, althans niet wordt geregistreerd als “met onbekende bestemming vertrokken”. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 20 januari 2021 afgewezen (zaaknummer AWB 20/9310 S).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Verzoeker en zijn gemachtigde waren niet op de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
3. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Verzoeker heeft vier keer in Nederland een asielaanvraag ingediend. De laatste aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 6 april 2020. Het beroep tegen dit besluit heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 11 december 2020 (zaaknummer NL20.9344) ongegrond verklaard.
Op 6 april 2020 heeft verweerder op grond van artikel 64 van de Vw aan verzoeker voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw. Bij besluit van 23 oktober 2020 heeft verweerder opnieuw voorlopig uitstel van vertrek verleend. Bij het primaire besluit heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen.
4. Verweerder heeft aan dit besluit het advies van het Bureau Medisch Advisering (BMA) van 20 oktober 2020 ten grondslag gelegd. Uit het advies volgt dat het voor verzoeker onder voorwaarden (begeleiding en medicatie tijdens de reis en een fysieke overdracht in Nigeria) mogelijk is om te reizen. Volgens verweerder bestaat er geen aanleiding om op voorhand te concluderen dat verzoeker bij aankomst in Nigeria niet aan een medische instelling zal kunnen worden overgedragen. Verder blijkt uit het advies dat er bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht en dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is. Omdat verzoeker zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten heeft aangetoond, kan hij niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg voor hem niet toegankelijk zal zijn, aldus verweerder. [1]
5. De voorzieningenrechter overweegt dat een advies van het BMA volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij de besluitvorming mocht uitgaan van de juistheid van het BMAadvies. De brief van 8 januari 2021 van verzoekers behandelaar geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit advies. In het advies zijn verzoekers psychische problemen en het risico op suïcide immers onderkend. De BMA-arts heeft hierin aanleiding gezien om te adviseren dat verzoeker bij uitzetting moet worden begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige, ervaren in het monitoren van zelfdoding. Verder moet verzoeker bij aankomst worden overgedragen aan een psychiater/psychiatrisch verpleegkundige en moet hij worden begeleid naar een psychiater ter beoordeling van het risico op zelfdoding en voortzetting van de behandeling.
7. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem na de uitspraak van 11 december 2020 op zijn asielberoep geen redelijke termijn te geven om documenten te overleggen ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. Verder heeft verzoeker gesteld dat verweerder de conclusie dat de noodzakelijke behandeling voor hem in Nigeria toegankelijk is, onzorgvuldig heeft genomen.
8. De voorzieningenrechter gaat niet in op verzoekers stelling dat verweerder hem na de uitspraak van de rechtbank van 11 december 2020 een redelijke termijn had moeten gunnen om zich tot de Nigeriaanse autoriteiten te wenden. Uit het faxbericht van 17 maart 2021 blijkt immers dat verzoeker inmiddels contact heeft weten te leggen met de Nigeriaanse autoriteiten.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het BMA in het advies van 20 oktober 2020 heeft geconcludeerd dat de voor verzoeker noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is. Het ligt op de weg van verzoeker om aannemelijk te maken dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de benodigde medische behandeling in Nigeria. Dat kan niet zonder dat hij aannemelijk maakt wie hij is. [3]
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker zijn identiteit niet heeft aangetoond met officiële documenten. Verweerder mocht het geboortecertificaat van 15 november 2018 onvoldoende vinden omdat hierop geen pasfoto staat. [4] Dat verzoeker op 17 maart 2021 nogmaals hetzelfde geboortecertificaat heeft overgelegd, voorzien van een (onherkenbare) pasfoto, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Verzoeker heeft zijn identiteit dus nog steeds niet aangetoond. Overigens heeft verzoeker zijn stelling dat de noodzakelijke medische zorg en behandeling in Nigeria niet voor hem toegankelijk is, evenmin met stukken onderbouwd.
11. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
12. Aangezien ook overigens, gelet op de betrokken belangen, in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verweerder wijst hierbij op paragraaf A3/7.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Zie onder meer de uitspraak van 22 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6053.
3.Zie bv de uitspraak van de ABRvS van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1352.
4.Zie de Vreemdelingencirculaire onder paragraaf A3/7.1.5.