ECLI:NL:RBDHA:2021:15656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/7888 en AWB 20/7889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsdocument door een verzoekster van Marokkaanse nationaliteit. De verzoekster had op 7 februari 2020 een aanvraag ingediend, welke op 21 juli 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar, werd dit bezwaar op 28 september 2020 ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep instelde en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De Staatssecretaris trok op 18 maart 2021 het bestreden besluit in en bood aan de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 534. Verzoekster trok daarop haar beroep en verzoek in, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten voor zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening, in totaal € 1.068.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster recht had op vergoeding van de proceskosten, omdat er geen sprake was van samenhangende zaken. De rechtbank stelde vast dat het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening verschillende procedures met verschillende doelen betroffen. De rechtbank en de voorzieningenrechter hebben de proceskosten vastgesteld op 2 x € 534,00, en veroordeelden de Staatssecretaris tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. Tevens werd verzoekster vrijgesteld van het betalen van griffierecht in deze procedure. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/7888 en AWB 20/7889
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 15 april 2021 in de zaak tussen
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1984, van Marokkaanse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 7 februari 2020 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 18 maart 2019 het bestreden besluit ingetrokken en aangeboden de door eiseres gemaakte proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 534.
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres het beroep en het verzoek voorlopige voorziening ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van twee punten, 1 voor het beroep en 1 voor het verzoek, in totaal tot een bedrag van €1.068.
De rechtbank en de voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank en de voorzieningenrechter doen op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
Verzoekster heeft in het beroep en het verzoek verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht. De rechtbank en de voorzieningenrechter wijzen deze verzoeken toe. Verzoekster is geen griffierecht verschuldigd in het beroep en in het verzoek.
3. De rechtbank en de voorzieningenrechter kunnen beslissen dat een van de partijen de proceskosten van de andere partij moet betalen. Als een beroep en/of een verzoek wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kunnen de rechtbank en de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4. Verweerder stelt in het aanbod van 18 maart 2021 dat het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening gelet op de samenhang tussen beide zaken als één zaak in de zin van het Bpb moeten worden aangemerkt en dat daarom voor de proceshandelingen in beide zaken gezamenlijk één punt moet worden toegekend.
5. Verzoekster stelt dat geen sprake is van samenhangende zaken in de zin van het Bpb en dat zij aanspraak kan maken op een proceskostenvergoeding voor zowel het beroep als de voorlopige voorziening.
6. Naar het oordeel van de rechtbank en de voorzieningenrechter zijn een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening geen samenhangende zaken, omdat er sprake is van verschillende procedures met verschillende doelen. Het beroep in deze zaak richt zich immers tegen de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER, terwijl verzoekster met het verzoek wil bereiken dat zij de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten. Dit betekent dat verzoekster voor zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening recht heeft op vergoeding van de proceskosten. Verweerder zal de proceskosten van verzoekster dus moeten betalen.
5. De rechtbank en de voorzieningenrechter stellen de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op 2 x € 534,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.