ECLI:NL:RBDHA:2021:15646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8240 en AWB 20/8241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om verlenging van de verblijfsvergunning onder de beperking medische behandeling en afwijzing van de voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Liberiaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning onder de beperking 'medische behandeling', welke door de Staatssecretaris was afgewezen. Eiseres stelde dat zij bij terugkeer naar Liberia in een medische noodsituatie zou komen te verkeren, omdat de benodigde zorg daar niet toegankelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) had kunnen concluderen dat de noodzakelijke medische zorg in Liberia beschikbaar was. Eiseres had geen contra-expertise overgelegd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank oordeelde verder dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar van eiseres zou leiden tot een ander besluit. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiseres niet zodanig was dat haar uitzetting naar Liberia onrechtmatig zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/8240 en AWB 20/8241
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 6 april 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1961, van Liberiaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Hanna),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben,).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) van 21 februari 2018 om verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning onder de beperking “medische behandeling” afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres is daarom geen griffierecht verschuldigd in deze procedures.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Aan eiseres is eerder bij besluit van 3 april 2017 een verblijfsvergunning verleend onder de beperking “medische behandeling” voor de periode van 13 maart 2017 tot 13 maart 2018. Op 21 februari 2018 heeft eiseres een aanvraag voor verlening ingediend.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet langer aan één of meer van de gestelde voorwaarden voldoet. Verweerder heeft in dit kader overwogen dat eiseres kan reizen.
Bij het uitblijven van een medische behandeling bij eiseres zal een medische noodsituatie op korte termijn ontstaan, maar de noodzakelijke medische behandeling is in Liberia aanwezig.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 30 maart 2020. Tevens heeft verweerder geweigerd om eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in verbinding met artikel 3.6, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) te verlenen en om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw te bepalen dat de uitzetting van eiseres achterwege blijft.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de weigering van verweerder om ambtshalve aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen dan wel om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van eiseres achterwege blijft. In geschil is dus enkel de afwijzing van de verlengingsaanvraag.
5. Eiseres voert aan dat indien zij terug moet keren naar Liberia er een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. De medische zorg die eiseres nodig heeft is voor haar niet toegankelijk. De medicatie voor haar suikerziekte is niet beschikbaar voor haar. Ziekenhuizen zijn namelijk alleen toegankelijk voor rijke burgers en er zijn te weinig artsen en verpleegkundigen. Liberia is ook één van de armste landen ter wereld en er is weinig werkgelegenheid. Voor eiseres is het daarom niet mogelijk om te werken en zo geld te verdienen voor haar behandelingen. Eiseres beschikt ook niet over een eigen netwerk in Liberia. Zij woont al sinds 2009 in Nederland en er is in Liberia niemand die voor haar kan zorgen. Dat maakt eiseres bij terugkeer enorm kwetsbaar. Eiseres voert verder aan dat uit haar afsprakenkaart bij de Polikliniek KNO blijkt dat zij veelvuldig nazorg nodig heeft. Ook daarom kan zij niet terugkeren naar Liberia. Bij uitzetting naar Liberia is er sprake van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Uit het advies van het BMA volgt dat eiseres suikerziekte heeft en als gevolg daarvan een gevoelsstoornis aan haar benen en handen. Verder heeft eiseres pijnklachten aan diverse gewrichten en heeft zij artrose aan haar knieën. Ook heeft eiseres psychische klachten die samenhangen met een posttraumatische stressstoornis en heeft zij een vitamine D-tekort en allergische (oog)klachten. Eiseres krijgt voor haar psychische klachten behandeling vanuit het GGZ. Voor de overige klachten ontvangt zij behandeling en medicatie van de huisarts. In het BMA-advies is verder opgenomen dat bij het uitblijven van een medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan, maar dat de noodzakelijke medische behandeling in Liberia aanwezig is. De BMA-arts benoemt dat behandeling door een huisarts mogelijk is in de “ASPEN Medical Facility” te Monrovia. Medicatie is beschikbaar, dan wel is er een alternatief beschikbaar, en ook behandeling door een internist, oogarts en psychiater is beschikbaar. Vitamine D is niet beschikbaar, maar dit defect zal naar verwachting verdwijnen door ruime blootstelling aan het zonlicht. Ook zal een vitamine D tekort niet leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
8. Een advies van het BMA is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.
9. Het is de rechtbank niet gebleken dat het BMA advies niet op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Verweerder mocht daarom bij de besluitvorming in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Eiseres heeft ook geen contra-expertise overgelegd.
10. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat behandeling voor haar niet toegankelijk is omdat zij geen middelen en sociaal netwerk heeft, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de ABRvS, van 12 juli 2019 [2] volgt dat uit het arrest Paposhvili wordt afgeleid dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen wat de kosten van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn. Daarnaast is het aan de vreemdeling om, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor haar de behandeling niet feitelijk toegankelijk is. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat de behandelingen om financiële redenen niet toegankelijk zijn. De enkele stelling dat Liberia een arm land is en eiseres daar geen werk zal vinden is daartoe onvoldoende. Ook de stelling van eiseres dat ze geen netwerk heeft in Liberia is op geen enkele wijze onderbouwd. Eerst ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder te weinig waarde aan door haar overgelegde e-mailwisseling met de ASPEN Medical International (AMI) heeft gehecht, nu zij bij haar e-mailbericht aan de AMI het BMA-advies heeft meegezonden en de AMI daarom op de hoogte was van de situatie van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met overleggen van deze e-mailwisseling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de behandeling voor haar feitelijk niet toegankelijk is. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen heeft de gemachtigde van eiseres in het e-mailbericht aan AMI gevraagd of eiseres gratis kan worden behandeld, nu zij geen middelen heeft. AMI heeft daarop gereageerd dat dat niet mogelijk is. Hieruit blijkt dus niet dat de behandeling voor eiseres niet toegankelijk is. Nu eiseres op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat behandelingen om financiële redenen niet toegankelijk voor haar zijn, kan deze e-mailwisseling dan ook niet tot de conclusie leiden dat voor haar zorg niet toegankelijk is.
Hoorplicht
11. Eiseres voert aan verweerder niet kon afzien van het horen in bezwaar, nu in 2016 en 2017 aan eiseres uitstel van vertrek is verleend. De situatie van eiseres is niet veranderd. De medicijnen waren destijds niet beschikbaar en zijn dat nog steeds niet. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat verweerder haar had moeten horen, omdat zij lang rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Aan eiseres is immers meerdere malen uitstel van vertrek verleend.
12. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien van horen. De rechtbank overweegt verder dat eiseres in de gronden van bezwaar het nu ingenomen standpunt ook niet naar voren heeft gebracht. Eiseres heeft in de bezwaarfase op geen enkele wijze gewezen op het eerder aan haar verleende uitstel van vertrek en zij heeft evenmin in de bezwaarfase aangevoerd dat de medicatie destijds voor haar niet beschikbaar was en dat dat nog immer het geval is. Ook daarom slaagt haar beroep op schending van de hoorplicht niet.
Conclusie
13. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 22 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6053.