ECLI:NL:RBDHA:2021:15613
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- R.J.A. Schaaf
- L.L. Hol
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in het kader van medische omstandigheden en coronamaatregelen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 7 februari 2020 een aanvraag tot uitstel van vertrek ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke op 23 maart 2020 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond bij een besluit op 9 juli 2020, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 18 maart 2021 werd door de rechtbank overwogen dat het Bureau Medische Advisering (BMA) had geconcludeerd dat eiser medisch in staat was om te reizen, ondanks zijn gezondheidsproblemen, waaronder levercirrose en een posttraumatische stressstoornis. Eiser voerde aan dat de coronamaatregelen en de situatie in Afghanistan een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrachten, maar de rechtbank oordeelde dat de onzekerheid over de coronasituatie in Afghanistan geen grond vormde voor uitstel van vertrek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij het bestreden besluit in stand bleef.
De uitspraak benadrukt dat de rechtbank de medische adviezen van het BMA als zorgvuldig en concludent beschouwde en dat de huidige coronamaatregelen geen invloed hadden op de rechtmatigheid van het besluit van de Staatssecretaris. Eiser werd geadviseerd om eventuele zorgen over de situatie in Afghanistan in een verblijfsaanvraag aan te voeren, in plaats van in het kader van het uitstel van vertrek.