ECLI:NL:RBDHA:2021:15578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
9325405 RP VERZ 21-50454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet van een werkneemster bij de Ambassade van de Verenigde Arabische Emiraten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoekster], en de Ambassade van de Verenigde Arabische Emiraten. De werkneemster had op 5 juli 2021 een verzoekschrift ingediend om het ontslag op staande voet, dat haar op 10 mei 2021 was gegeven, te vernietigen. De Ambassade had het ontslag gebaseerd op het vermeende onrechtmatig verkrijgen en delen van vertrouwelijke documenten door de werkneemster. De werkneemster betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en voerde aan dat zij de documenten op legale wijze had verkregen van haar leidinggevende, [naam leidinggevende]. De kantonrechter oordeelde dat de Ambassade niet voldoende had aangetoond dat de werkneemster de documenten onrechtmatig had verkregen. Bovendien was het de werkneemster toegestaan om de documenten in te brengen in de procedure bij het UWV, aangezien deze documenten relevant waren voor haar verweer tegen het ontslag. De rechter vernietigde het ontslag op staande voet en verplichtte de Ambassade om de werkneemster weer toe te laten tot haar werkzaamheden en haar salaris door te betalen. Het verzoek van de Ambassade om de arbeidsovereenkomst te ontbinden werd afgewezen, omdat er geen redelijke grond voor ontbinding was aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
RvV/CD
Zaaknummer: 9325405 RP VERZ 21-50454
27 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in de zaak van het verzoek,
verweerster in de zaak van het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. B.S. Hagemann,
tegen
de staat De Verenigde Arabische Emiraten, vertegenwoordigd door haar ambassade,
gevestigd te Den Haag,
verweerster in de zaak van het verzoek,
verzoekster in de zaak van het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna te noemen: de Ambassade,
gemachtigde: mr. A.I. Al-Alim/Ruttink.

1.De procedure

1.1.
Op 5 juli 2021 heeft [verzoekster] een verzoekschrift ingediend en verzocht om – kort gezegd – het door de Ambassade aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. De Ambassade heeft daarna een verweerschrift ingediend. Daarin heeft de Ambassade verweer gevoerd tegen de vernietiging van het ontslag op staande voet. Het verweerschrift bevat tevens een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2.
Naar aanleiding van het verzoek heeft op 29 september 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoekster] is toen in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.S. Hagemann. Namens de Ambassade zijn mrs. Fazrhi en A.I. Al-Alim verschenen. Door [verzoekster] zijn ter zitting spreekaantekeningen overgelegd. Van hetgeen partijen ter verdere toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, is een proces-verbaal gemaakt.
1.3.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Ambassade geeft uitvoering aan de diplomatieke missie van de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE) in Nederland.
2.2.
Op 1 oktober 2013 is [verzoekster] bij de Ambassade in dienst getreden. Laatstelijk was zij werkzaam in de functie van [functie] tegen een salaris van € 4.055,20 bruto (inclusief vakantiebijslag) per maand.
2.3.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is het volgende, voor zover relevant, opgenomen:

(…)
Clause (14)
Employee Restrictions
14.1
The Employee shall not:
a. disclose or publish any information, or secrets, or facilitate obtaining the same. All matters pertaining to the Employer shall be considered confidential in their nature;
(…)
Clause (15)
Code of conduct and Compliance
15.1
The obligations and commitments of the Employee include the following non-exhaustive obligations:
(…)
j. neither have nor keep in his/her possession in any manner whatsoever, any documents and/or correspondence and/or data carriers and/or (photo)copies, which belong to the Employer and which became available to the Employee in connection with the employment, (…)
Clause (17)
Confidentiality and Media Clause
17.1
The Employee shall, throughout the duration of this Employment Contract (…) refrain from disclosing in any manner to any individual or party (…) any information of a confidential nature concerning the Employer, which has become known to the Employee as a result of his/her employment with the Employer and of which the Employee knows or should have known to be of a confidential nature, including but not limited to any information he/she has received with regard to the Employer’s activities, method of work, security arrangements, relations, administrative or financial systems, as well as its pecuniary situations, assets and projects, or the like.
17.2
Any violation of confidentiality during the Employment Contract is considered a serious cause for immediate dismissal (…)
Clause (19)
Employer goods and properties
19.1
All goods and properties made available by the Employer to the Employee, are for the purposes or performing the intended work, and remain the property of the Employer. The Employee is not allowed to use any of these goods and properties for private use without the express prior written permission of the Employer.
(…)”
2.4.
Op 10 december 2020 heeft [verzoekster] via WhatsApp gecorrespondeerd met haar leidinggevende ( [naam leidinggevende] ; hierna: [naam leidinggevende] ). [verzoekster] heeft [naam leidinggevende] om 16:32 uur gevraagd om “
the covering letter that came with the reorganisation chart”. [naam leidinggevende] heeft vervolgens om 16:49 uur een bestand toegezonden aan [verzoekster] .
2.5.
De Ambassade heeft op 18 december 2020 een (voorlopige) ontslagaanvraag ingediend bij het UWV om de arbeidsovereenkomst met (onder meer) [verzoekster] te mogen opzeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Daarna zijn partijen in gesprek gegaan over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Over een minnelijke regeling zijn partijen het toen niet eens geworden.
2.6.
Op 19 januari 2021 heeft de Ambassade het UWV een brief verzonden en de inhoudelijke gronden van haar ontslagaanvraag aangevuld. In deze brief is te lezen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de VAE (hierna: het Ministerie) de Ambassade heeft geïnstrueerd om de organisatie efficiënter in te richten vanwege een wereldwijde daling van het budget. De functie van [verzoekster] zou hierdoor komen te vervallen. De Ambassade heeft haar ontslagaanvraag, althans de aanvulling daarop van 19 januari 2021, voorzien van een overzicht van de organisatiestructuur.
2.7.
De Ambassade, althans haar gemachtigde, heeft op verzoek van het UWV op 28 januari 2021 een van het Ministerie afkomstige brief van 28 september 2020 toegestuurd waaruit volgens de Ambassade volgt dat zij is geïnstrueerd om – kort gezegd – een reorganisatie door te voeren.
2.8.
[verzoekster] is vervolgens op 29 januari 2021 door het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op de ontslagaanvraag van de Ambassade. Dit heeft [verzoekster] (schriftelijk) gedaan op 10 februari 2021. In haar reactie op de ontslagaanvraag van de Ambassade heeft [verzoekster] verweer gevoerd tegen de stelling van de Ambassade dat haar functie ( [functie] ) is komen te vervallen. [verzoekster] heeft bij haar reactie een aantal bijlages gevoegd. Deze bijlages betreffen interne documenten die afkomstig zijn van het Ministerie.
2.9.
Op 11 februari 2021 heeft het UWV de Ambassade verzocht om een nadere toelichting. Die nadere toelichting heeft de Ambassade per brief van 22 februari 2021 gegeven. In deze brief is te lezen dat de Ambassade een onderzoek is gestart om na te gaan hoe [verzoekster] de door haar aan het UWV overgelegde documenten heeft verkregen. Deze stukken vallen volgens de Ambassade namelijk niet onder haar inzage-niveau en zijn eigendom van de VAE, zo is in de nadere toelichting te lezen. Ook staat in deze toelichting dat zij het vermoeden heeft dat [verzoekster] de documenten op illegale wijze heeft verkregen en dat
“ [verzoekster] (…) er dus vanuit [mag] gaan dat haar werkgever (…) disciplinaire maatregelen zal opleggen”.
2.10.
Op 2 maart 2021 heeft [verzoekster] gereageerd op de hiervoor besproken nadere toelichting van de Ambassade. In haar schriftelijke reactie is het volgende, voor zover relevant, opgenomen:
“(…)
[verzoekster] heeft deze documenten van het Ministerie op geoorloofde manier verkregen. (…)
[verzoekster] ontving de documenten rechtstreeks van [naam leidinggevende] , die op dat ogenblik de hoogste diplomaat op de Ambassade was na de ambassadeur. [naam leidinggevende] was ook de directe leidinggevende van [verzoekster] . Een kopie van het personeelsorganigram van 9 december 2020 (bijlage D bij mijn vorige brief) werd door [naam leidinggevende] op haar eigen initiatief aan [verzoekster] gegeven op de Ambassade op 10 december 2020.
(…)
[naam leidinggevende] gaf [verzoekster] de documenten van 9 december 2020, omdat het verschilde van het personeelsorganogram van 28 september 2020 (bijlage C), en het rechtstreeks betrekking had op het dienstverband van [verzoekster] en het team van [naam leidinggevende] .
In de documenten staat niet dat ze vertrouwelijk zijn, en er is geen reden om aan te nemen dat ze niet kunnen worden gedeeld op een “need-to-know” basis. [naam leidinggevende] heeft dit gedaan in haar hoedanigheid van direct supervisor van [verzoekster] met haar gedeeld. [verzoekster] wil erop wijzen dat de privacy zoveel mogelijk is beschermd door in de Engels vertaling van de personeelsorganigrammen alleen de relevante personen te vermelden. [verzoekster] heeft deze documenten ook alleen gedeeld in deze procedure en geeft daar ook een te respecteren belang bij nu haar functie immers op het spel staat.
(…)”
2.11.
Het UWV heeft in een beslissing van 9 maart 2021 geweigerd om aan de Ambassade toestemming te geven voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden. In haar beslissing heeft het UWV het volgende, voor zover relevant, overwogen:
“(…)
Werkgever voert aan dat hij op instructie van het ministerie van de VAE een organisatiewijziging heeft moeten doorvoeren. (…) Ter onderbouwing van de reorganisatie heeft werkgever de (relevante passages uit de) instructie hiertoe van het ministerie overgelegd, gedateerd 28 september 2020.
Echter, uit het verweer van de werknemer blijkt dat bij de instructie van het ministerie van 28 september 2020 een organigram hoort. Uit dit goedgekeurde en ondertekende organigram volgt dat de reorganisatie tot gevolg heeft dat de functie van werknemer ongewijzigd zal blijven. Ook in de aangepaste instructie van het ministerie van 9 december 2020 blijkt dat de functie van werknemer zal blijven bestaan. Van enige herverdeling van werkzaamheden behorende bij deze functie, zoals door werkgever wordt aangevoerd, is dan ook niet gebleken. (…)
Wel merkt werkgever op dat deze stukken inmiddels verouderd zijn en dat het ministerie gecommuniceerd heeft dat de functie van werknemer dient te komen vervallen. Zoals door werknemer terecht wordt opgemerkt, ontbreekt enige toelichting en onderbouwing hiervan. (…) Wij kunnen om die reden niet anders dan concluderen dat de functie van werknemer in stand zal worden gehouden.
Wij zijn dan ook van mening dat werkgever onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het laten vervallen van de functie van werknemer zal leiden tot een doelmatig bedrijfsvoering, vooral nu geobjectiveerde informatie, die het vervallen van de functie van werknemer onderbouwt, ontbreekt aan het verzoek. Daarom weigeren wij onze toestemming voor het ontslag van werknemer.
(…)”
2.12.
Op 29 maart 2021 was [verzoekster] voornemens om het ambassadegebouw te betreden. Zij werd op dat moment tegengehouden door een beveiligingsmedewerker en heeft toen een brief ontvangen. In die brief is onder meer te lezen dat [verzoekster] zonder toestemming van de Ambassade interne en vertrouwelijke stukken heeft gedeeld met derden. Verder is in deze brief opgenomen dat de Ambassade reeds op 17 februari 2021 een onderzoek is gestart om te achterhalen hoe [verzoekster] deze stukken heeft verkregen en dat [verzoekster] gedurende het onderzoek is geschorst.
2.13.
In een brief van 1 april 2021 heeft [verzoekster] schriftelijk gereageerd op de hiervoor besproken brief van de Ambassade. [verzoekster] heeft toen wederom – net als zij eerder op 2 maart 2021 had gedaan in de reactie die gericht is aan het UWV – te kennen gegeven dat (1) op de documenten niet is vermeld dat deze vertrouwelijk zijn, (2) [naam leidinggevende] nooit heeft aangegeven dat de documenten vertrouwelijk zijn en dat (3) de documenten alleen zijn gedeeld met haar gemachtigde en het UWV.
2.14.
Op 10 mei 2021 is [verzoekster] door de Ambassade op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief waarin dit ontslag aan [verzoekster] is medegedeeld, is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
On 18 December 2020, the Embassay initiated a procedure for dismissal of a total of five local staff members including yourself with the Employee Insurance Agency of the Netherlands (hereafter the “UWV”). It is in the course of these proceedings that it became apparent that you violated the conditions of your employment agreement and your confidentiality obligations.
On 10 February 2021, your lawyer submitted as a part of your defence at the UWV, without the permission of authorisation from the Embassy, internal and confidential communication between the UAE Ministry of Foreign Affairs and International Cooperation (“MoFAIC”) and several embassies of the UAE, including the Embassy in The Hague.
The foregoing facts constitute and prove that you committed several grave breaches, 1) you seized confidential documents and correspondence, 2) you kept them illegally, and subsequently 3) you breached the confidentiality of these documents by sharing them and submitting them “as is” to third parties without prior permission to do so.
(…)
Upon discovery of the aforementioned shocking actions (…) the Embassy immediately started to conduct a comprehensive investigation into these facts and the violations (…).
(…)
Based on the above stated context and facts, the outcome of the internal and comprehensive investigation, and Article 16.1 e) read in conjunction with Article 17.2 of your employment contract, (…); the Embassy had to conclude that it has reasonable causes to terminate your employment contract. The Embassy hereby formally and explicitly informs you of its decision to terminate you employment contract with immediate effect (…).
Your lawyer wrote in het letter of 1 April 2021, that the documents in questions “were given by [naam leidinggevende] at her own initiative”, (…)
The WhatsApp conversation screenshot you submitted as a part of your defence at the UWV clearly shows that your lawyer’s suggestion is false. (…)
(…) As it remains unknown how you obtained these documents and in the given context, the Embassy can reasonable assume that you also obtained them illegally.
(…) you did not only illegally accessed the documents as discussed (…) but also illegally kept them in your possession. The possession of the documents/copies was not necessary for the performance of your employment duties and thus in violation of your employment contract.
(…) You had no permission from [naam leidinggevende] to share the documents with third parties in general, neither to use them for your defence at the UWV in particular.
(…)
In view of the above, the Embassy concluded that you deliberately shared the documents without permission, in contravention of your employment contract obligations and constitutes an unacceptable breach.
(…)”

3.Het (provisioneel) verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. in het incident:
- de Ambassade te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van het salaris van € 4.055,20 bruto inclusief vakantiebijslag vanaf 10 mei 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd en [verzoekster] in staat te stellen om de bedongen werkzaamheden op de ambassade te verrichten, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, althans dat de Ambassade in gebreke blijft.
II. in de hoofdzaak:
primair:
a. het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
b. de Ambassade te verplichten om [verzoekster] binnen 24 uur na de betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat de Ambassade in gebreke blijft;
c. de Ambassade te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van het salaris van € 4.055,20 bruto per maand inclusief vakantiebijslag vanaf 10 mei 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
subsidiair:
d. de Ambassade te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een transitievergoeding ad € 10.287,68 bruto alsmede een billijke vergoeding ad € 951.752,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de beschikking;
e. de Ambassade te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een vergoeding ad € 8.110,40 bruto wegens onregelmatige opzegging;
f. de Ambassade te gelasten aan [verzoekster] een deugdelijke en gespecificeerde eindafrekening te verstrekken;
meer subsidiair:
g. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet, de Ambassade te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een transitievergoeding ad € 10.287,68 bruto;
h. de Ambassade te gelasten aan [verzoekster] een deugdelijke en gespecificeerde eindafrekening te verstrekken;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
i. de Ambassade te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een vergoeding ad € 10.000,- voor de kosten rechtsbijstand;
j. de Ambassade te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
k. de Ambassade te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan haar (provisionele) verzoek legt [verzoekster] – zakelijk weergegeven – ten grondslag dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. [verzoekster] stelt zich ten aanzien daarvan in de eerste plaats op het standpunt dat de aangevoerde dringende redenen geen ontslag op staande voet rechtvaardigen. [verzoekster] erkent dat zij documenten heeft ingebracht in de procedure die door de Ambassade aanhangig is gemaakt bij het UWV. [verzoekster] betwist echter dat zij deze documenten illegaal heeft verkregen. [verzoekster] stelt in dit verband dat zij de documenten heeft gekregen van haar direct leidinggevende mevrouw [naam leidinggevende] en dat laatstgenoemde te kennen heeft gegeven dat [verzoekster] deze documenten desgewenst mocht gebruiken. Op deze documenten is volgens [verzoekster] ook niet opgenomen dat ze vertrouwelijk zijn. [verzoekster] had bovenal een gerechtvaardigd belang om de documenten in te brengen omdat haar baan op het spel stond en tegen de ontslagaanvraag verweer wilde voeren. [verzoekster] meent daarom dat zij de documenten mocht inbrengen in de procedure bij het UWV. Naast het inhoudelijke verweer tegen het bestaan van een dringende reden heeft [verzoekster] gewezen op haar persoonlijke omstandigheden. Zij heeft altijd uitstekend gefunctioneerd bij de Ambassade, is mede-kostwinner en kan door haar eenzijdige arbeidsverleden moeilijk elders aan een baan komen. Het gegeven ontslag is bovendien niet onverwijld gegeven. De Ambassade was reeds op 10 februari 2021 op de hoogte van het feit dat zij de documenten had ingebracht in de procedure bij het UWV. Pas op 10 mei 2021 – drie maanden later – is [verzoekster] op staande voet ontslagen.
3.3.
Omdat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, verzoekt [verzoekster] primair om de opzegging op grond van artikel 7:681 lid 1 onder a BW te vernietigen en tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling, dan wel subsidiair om ten laste van de Ambassade aan [verzoekster] een billijke vergoeding van € 951.752,-, een transitievergoeding van € 10.287,68 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ad € 8.110,40 bruto toe te kennen. Meer subsidiair stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat, zelfs al zou het ontslag op staande voet rechtsgeldig zijn gegeven, dit niet leidt tot ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoekster] en haar daarom alsnog een transitievergoeding toegekend moet worden.

4.Het verweer en het voorwaardelijke tegenverzoek

4.1.
De Ambassade heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] . De Ambassade heeft aangevoerd dat de opgegeven dringende redenen een ontslag op staande voet rechtvaardigen en dat het ontslag onverwijld aan [verzoekster] is gegeven. In dit kader heeft zij het volgende – samengevat – naar voren gebracht. In februari 2020 heeft de Ambassade van het Ministerie te horen gekregen dat er (wereldwijd) gereorganiseerd moest worden. In de tweede helft van december 2020 heeft de Ambassade van het Ministerie goedkeuring gekregen voor het uiteindelijke reorganisatieplan. De Ambassade heeft toen een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Deze aanvraag heeft de Ambassade slechts voorzien van de noodzakelijke informatie en stukken. Dit heeft de Ambassade gedaan omdat de informatie en stukken (zeer) vertrouwelijk zijn en zij te kampen heeft met verhoogde veiligheidsdreigingen (die mede is toegenomen door het historisch gesloten akkoord tussen de VAE en Israël). De Ambassade was dan ook ontstemd toen zij vernam dat [verzoekster] vijf interne stukken met vertrouwelijke en gevoelige informatie had ingebracht in de procedure bij het UWV. De Ambassade stelt zich hierbij op het standpunt dat het [verzoekster] op grond van artikel 1.1 in verbinding met artikel 14.1 van de arbeidsovereenkomst niet was toegestaan om vertrouwelijke stukken te delen (met wie dan ook). Door dit wel te doen, heeft zij de uit hoofde van de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen geschonden. Bovendien heeft [verzoekster] , zelfs al zou zij de stukken op legale wijze hebben verkregen, met haar handelen collega’s in gevaar gebracht omdat zij de stukken integraal – zonder irrelevante delen en namen (van chauffeurs en beveiligers) weg te lakken – heeft ingebracht. Deze stukken waren volgens de Ambassade niet relevant voor de procedure en waren reeds achterhaald. Na het inbrengen van de stukken in de procedure bij het UWV heeft de Ambassade telefonisch contact opgenomen met [verzoekster] . Zij verklaarde toen dat zij de stukken had gekregen van haar leidinggevende ( [naam leidinggevende] ). De Ambassade is vervolgens een onderzoek gestart. Hieruit is gebleken dat [verzoekster] regelmatig werkzaamheden verrichtte vanaf de computer van [naam leidinggevende] . Bij de Ambassade is op dat moment het vermoeden gerezen dat [verzoekster] de stukken niet van [naam leidinggevende] heeft verkregen. De Ambassade heeft [verzoekster] daarna op 28 maart 2021 op non-actief gesteld. In afwachting van het onderzoek heeft de Ambassade [verzoekster] toen nog niet op staande voet ontslagen. De Ambassade had [naam leidinggevende] immers nog niet had gesproken, terwijl dat voor de uitkomst van het onderzoek wel noodzakelijk was. Tot een ontslag op staande voet is de Ambassade wel (onverwijld) overgegaan nadat zij met [naam leidinggevende] had gesproken. [naam leidinggevende] heeft tijdens een gesprek namelijk verklaard dat zij (een deel van) de door [verzoekster] ingebrachte stukken niet op eigen initiatief heeft gegeven aan [verzoekster] . Wat betreft de stukken die [naam leidinggevende] wel aan [verzoekster] heeft verstrekt, zijn deze slechts ter inzage aan [verzoekster] verstrekt en dus niet met de bedoeling om deze stukken te delen of te houden. De Ambassade stelt dat er voldoende dringende redenen aanwezig waren om [verzoekster] op staande voet te ontslaan en dat het ontslag daarom rechtsgeldig is. De Ambassade meent daarom dat het verzoek van [verzoekster] dient te worden afgewezen. Tot slot voert de Ambassade verweer tegen het (subsidiaire) verzoek tot toekenning van enige vergoeding en de wettelijke verhoging.
4.2.
Voor het geval de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] toewijst en de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigt, verzoekt de Ambassade op haar beurt om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW en subsidiair om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, dan wel g, dan wel i, BW, in beide gevallen zonder toekenning van een transitievergoeding.
4.3.
Aan dit voorwaardelijke verzoek legt de Ambassade ten grondslag dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doordat [verzoekster] vijf interne stukken met vertrouwelijke en gevoelige informatie had ingebracht in de procedure bij het UWV en herhaaldelijk valselijk heeft verklaard over de wijze waarop [verzoekster] aan alle stukken is gekomen. Deze handelwijze heeft bovendien een verstoorde arbeidsrelatie teweeg gebracht. De Ambassade meent daarom dat de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn dient te worden ontbonden, zonder dat aan [verzoekster] een transitievergoeding wordt toegekend.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak
Het ontslag op staande voet
5.1.
In deze zaak dient de vraag beoordeeld te worden of de Ambassade [verzoekster] op 10 mei 2021 rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen.
5.2.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is vereist dat een dringende reden aanwezig moet zijn. Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (zie: HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203, rov. 3.5.1). Daarbij dient de dringende reden onverwijld aan de wederpartij te worden meegedeeld (artikel 7:677 lid 1 BW). De strekking hiervan is dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk behoort te zijn welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoopt tot het beëindigen van de dienstbetrekking. De wederpartij moet zich immers na de mededeling kunnen beraden of zij de opgegeven reden(en) als juist erkent en als dringend aanvaardt (zie bijvoorbeeld: HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126,
NJ2014/498).
5.4.
Tussen partijen bestaat geen discussie over het feit dat [verzoekster] , althans haar gemachtigde namens [verzoekster] , op 10 februari 2021 een vijftal documenten heeft ingebracht in de procedure bij het UWV. Deze documenten betreffen een drietal brieven van 16 februari, 28 september en 9 december 2020 die afkomstig zijn van het Ministerie en een tweetal personeelsorganigrammen die behoren bij de brieven van 28 september en 9 december 2020. Hetgeen partijen ten aanzien van de vraag of sprake is van een dringende reden voor ontslag wel verdeeld houdt, is (1) hoe [verzoekster] de stukken heeft bemachtigd, (2) of [verzoekster] de stukken onder zich mocht houden en (3) of het [verzoekster] was toegestaan om de door bemachtigde stukken in te brengen in een procedure bij het UWV. Hierover oordeelt de kantonrechter als volgt.
5.5.
De Ambassade heeft gesteld dat [verzoekster] de door haar ingebrachte stukken eigenhandig en zonder toestemming van haar leidinggevende heeft bemachtigd. Dit is volgens de Ambassade onrechtmatig. Zij heeft in dit verband gewezen op een onderzoek dat zij sinds februari 2021 heeft uitgevoerd en de in dat kader afgegeven verklaring van [naam leidinggevende] (de toenmalig leidinggevende van [verzoekster] ). [naam leidinggevende] heeft volgens de Ambassade verklaard dat zij (een deel van) de door [verzoekster] ingebrachte stukken niet op eigen initiatief heeft gegeven aan [verzoekster] . De Ambassade heeft haar stelling echter niet voorzien van enige vorm van onderbouwing (zoals bijvoorbeeld een gespreksverslag waarin de gestelde, voor [verzoekster] belastende, verklaring is te lezen). Het had wel van de Ambassade verwacht mogen worden om haar stelling met feiten en stukken te onderbouwen. Niet alleen omdat de Ambassade het ontslag op staande voet, naar eigen zeggen, (grotendeels) heeft gebaseerd op de verklaring van [naam leidinggevende] , maar ook omdat [verzoekster] de stelling van de Ambassade (gemotiveerd) betwist. [verzoekster] stelt zich namelijk van haar kant op het standpunt dat zij de stukken van [naam leidinggevende] heeft gekregen nadat de Ambassade het bericht ontving dat er gereorganiseerd moest worden en omdat [naam leidinggevende] bezorgd was over de vraag of er wel in lijn zou worden gehandeld met de Nederlandse (arbeids)wetgeving. Omdat de Ambassade, tegenover het gemotiveerde verweer van [verzoekster] , haar stelling niet met feiten en stukken heeft onderbouwd, kan de kantonrechter niet vaststellen dat [naam leidinggevende] de desbetreffende (belastende) verklaring heeft afgelegd (dit nog los van het feit dat het – zoals de kantonrechter hierna nog zal overwegen – nog maar de vraag is of die “belastende” verklaring naar waarheid is). Daarmee is niet vast komen te staan dat [verzoekster] de door haar ingebrachte stukken eigenhandig – en dus onrechtmatig – heeft bemachtigd. De inhoud van de WhatsApp-conversatie van 10 december 2020 waar [verzoekster] in dit verband op heeft gewezen (en die is opgenomen onder rechtsoverweging 2.4. van de feiten), wijst bovendien in de richting van het tegendeel en ondersteunt de stelling van [verzoekster] dat zij de stukken van Buhkhatir heeft gekregen. In dat bericht heeft [verzoekster] aan [naam leidinggevende] gevraagd om de ‘covering letter’. Zonder nadere vragen of verdere instructies heeft [naam leidinggevende] deze brief (binnen 20 minuten) aan [verzoekster] toegestuurd. Gelet hierop is het naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk dat [naam leidinggevende] ook de andere stukken aan [verzoekster] heeft verstrekt. Omdat niet is vast komen te staan dat [verzoekster] de stukken onrechtmatig heeft verkregen, maar wel aannemelijk en deels zelfs bewezen is dat [naam leidinggevende] de stukken aan [verzoekster] heeft verstrekt, is het in die zin ook niet aan [verzoekster] te verwijten dat zij de stukken onder zich heeft gehouden.
5.6.
Bij de beoordeling of in deze zaak sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet, is verder van belang dat het UWV een (zelfstandig en onafhankelijk) bestuursorgaan is dat door de wetgever in artikel 7:671a lid 1 BW is aangewezen als instantie waaraan een werkgever toestemming dient te verzoeken alvorens een werkgever de arbeidsovereenkomst met een werknemer wegens bedrijfseconomische omstandigheden kan opzeggen. Om een dergelijk ontslagverzoek te kunnen beoordelen, is het UWV – net als een kantonrechter bij een ontbindingsverzoek – sterk afhankelijk van de stukken en informatie die de werkgever en de werknemer bij het indienen van respectievelijk het ontslagverzoek en het verweer inbrengen. Bij de uitvoering van haar wettelijke taak is het UWV gebonden aan een geheimhoudingsplicht (op grond van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht).
5.7.
Gelet op het feit dat het UWV afhankelijk is van de informatie en stukken die partijen aandragen om een ontslagaanvraag te kunnen beoordelen en [verzoekster] een (reële) mogelijkheid dient te krijgen om zich tegen een door de Ambassade gevraagd ontslag te verweren, was het [verzoekster] naar het oordeel van de kantonrechter toegestaan om de desbetreffende documenten in te brengen in de procedure bij het UWV. De stukken zijn naar hun aard genomen weliswaar vertrouwelijk, maar de bepalingen in de arbeidsovereenkomst – zoals het geheimhoudingsbeding van artikel 17.1 en het verbod om informatie te openbaren van artikel 14.1 – gaan niet zo ver dat het [verzoekster] per definitie niet was toegestaan om dergelijke stukken in te brengen bij de procedure bij het UWV. Zou [verzoekster] bij een procedure bij het UWV wel gehouden zijn aan een dergelijke strikte geheimhoudingsplicht dan zou zij in feite geen (gemotiveerd) verweer kunnen voeren tegen haar eigen ontslag, althans dan zou [verzoekster] alleen verweer kunnen voeren onder toezicht en na toestemming van de Ambassade. Dat kan in redelijkheid niet van [verzoekster] verwacht worden. Hierbij komt dat het UWV geen willekeurige ‘derde’ is. Het is immers een door de Nederlandse wetgever aangewezen instantie die gebonden is aan een (strikte) geheimhoudingsplicht. Door de geheimhoudingsplicht waar het UWV en haar medewerkers aan zijn gebonden, is in ieder geval wel (voldoende) gewaarborgd dat er vertrouwelijk wordt omgegaan met de ingebrachte stukken. De Ambassade kan het [verzoekster] daarom niet met vrucht tegenwerpen dat zij het UWV stukken heeft toegestuurd in het kader van de ontslagprocedure en dat zij hiermee een ontoelaatbaar risico heeft genomen dat die stukken in de openbaarheid komen. Bij dit oordeel is tevens van belang dat het UWV de uit de stukken afkomstige informatie – naar het oordeel van de kantonechter overigens terecht – heeft meegewogen bij haar oordeel om de ontslagaanvraag te weigeren. Deze stukken zijn dus wel degelijk relevant geweest om (een geslaagd) verweer te kunnen voeren tegen het door de Ambassade gevraagde ontslag. Zo volgt uit de beslissing van 9 maart 2021 – zonder daar inhoudelijk over te oordelen nu het in deze procedure niet gaat over de vraag of het UWV terecht heeft geweigerd om een ontslagvergunning toe te kennen – dat het UWV, op basis van de door [verzoekster] ingebrachte instructiebrief van 28 september 2020 en het daarbij behorende personeelsorganigram, alsmede op basis van de door [verzoekster] ingebrachte aangepaste instructiebrief van 9 december 2020 en het personeelsorganigram dat daar als bijlage bij is gevoegd, heeft geconcludeerd dat (1) niet is gebleken dat er sprake is van enige herverdeling van werkzaamheden behorende bij de functie van [verzoekster] en (2) dat de functie van [verzoekster] in stand zal worden gehouden. Dit heeft uiteindelijk tot het oordeel geleid dat
“werkgever onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het laten vervallen van de functie van werknemer zal leiden tot een doelmatig bedrijfsvoering”en heeft geresulteerd in een afwijzing van de ontslagaanvraag.
5.8.
Omdat niet is komen vast te staan dat [verzoekster] de door haar ingebrachte documenten op onrechtmatige wijze heeft verkregen, het haar was toegestaan om de stukken onder zich te houden en het [verzoekster] was toegestaan om deze documenten in te brengen in een procedure bij het UWV, is geen sprake van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Nog los van de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is het ontslag op staande voet alleen al om de voornoemde redenen niet rechtsgeldig gegeven. De opzegging is dus in strijd met artikel 7:671 BW. Het primaire verzoek van [verzoekster] om het op 10 mei 2021 gegeven ontslag op staande voet – lees: de opzegging van de arbeidsovereenkomst – te vernietigen, zal dan ook op grond van artikel 7:681 lid 1 BW worden toegewezen.
Wedertewerkstelling, loondoorbetaling en wettelijke verhoging
5.9.
Ook de verzoeken tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling vanaf 10 mei 2021 zullen worden toegewezen. De arbeidsovereenkomst is door de vernietiging van de opzegging immers nooit geëindigd, zodat [verzoekster] vanaf 10 mei 2021 recht heeft op loon en vanaf heden recht heeft om de bedongen werkzaamheden uit te voeren. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat, mede gezien het feit dat de Ambassade [verzoekster] niet heeft toegelaten tot het werk nadat de procedure bij het UWV was afgerond, voldoende aanleiding. Meer in bijzonder zal de kantonrechter bepalen dat de Ambassade een dwangsom van € 250,- per dag verschuldigd is aan [verzoekster] indien de Ambassade niet binnen twee dagen na de betekening van deze beschikking voldoet aan de verplichting om [verzoekster] tot het werk toe te laten, met dien verstande dat het maximale bedrag aan dwangsommen wordt gemaximeerd op € 50.000,-.
5.10.
Nu vaststaat dat de Ambassade sinds 10 mei 2021 geen loon heeft voldaan aan [verzoekster] , terwijl zij daar wel toe verplicht was, staat vast dat het loon niet, althans niet tijdig, is voldaan. Het niet (tijdig) betalen van het loon is bovendien toerekenbaar aan de Ambassade omdat zij [verzoekster] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. [verzoekster] heeft daarom recht op een bedrag aan wettelijke verhoging. Gelet op de omstandigheden in deze zaak acht de kantonrechter een wettelijke verhoging van 25% in dit geval passend.
In de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.11.
Hiervoor is overwogen dat het ontslag op staande voet zal worden vernietigd. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde waaronder de Ambassade haar tegenverzoek heeft ingediend. Het tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal daarom hierna worden beoordeeld.
De ontbinding van de arbeidsovereenkomst
5.12.
Op verzoek van de werkgever kan de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 2 BW in verbinding met artikel 7:669 lid 1 BW alleen worden ontbonden indien daar een redelijke (ontslag)grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. In deze zaak doet de Ambassade een beroep op de e-grond, g-grond en de i-grond van artikel 7:669 lid 3, onder e, g en i, BW.
5.13.
Volgens artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW is een redelijke grond voor ontbinding ‘verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het hiervoor genoemde wetsartikel definieert het begrip ‘verwijtbaar handelen’ niet en ook in de parlementaire geschiedenis is geen duidelijke omschrijving van het begrip te vinden. Wel is tijdens de parlementaire behandeling van de WWZ opgemerkt dat als het gedrag van een werknemer aanleiding vormt voor ontslag, het een werknemer, behoudens uiteraard evidente zaken zoals diefstal, van tevoren duidelijk moet zijn geweest wat wel of niet door de werkgever als toelaatbaar wordt gezien (zie:
Kamerstukken II2013/14, 33818, 3, p. 45).
5.14.
Daarnaast is op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW een redelijke grond voor ontbinding ‘een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. De g-grond is ontleend aan het (oude) Ontslagbesluit en de daarbij behorende beleidsregels van het UWV. Het tot 1 juli 2015 geldende Ontslagbesluit bepaalde ten aanzien van de g-grond dat de werkgever aannemelijk diende te maken dat sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Blijkens het Ontslagbesluit dient bij de beoordeling van de vraag of de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord, te worden bekeken welke pogingen – zoals bijvoorbeeld het voeren van gesprekken of het beproeven van mediation – de werkgever heeft ondernomen om de onderlinge verhoudingen te normaliseren.
5.15.
Artikel 7:669 lid 3, onder i, BW bepaalt ten derde dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden indien een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder c, d, e, g, en/of h BW aanwezig is, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.16.
Als sprake is van een redelijke grond voor ontslag, dan bepaalt de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW het einde van de arbeidsovereenkomst – kort gezegd – op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Onderdeel b van hetzelfde wetsartikel bepaalt evenwel dat de kantonrechter, in afwijking van onderdeel a, het einde van de arbeidsovereenkomst kan bepalen op een eerder tijdstip. Dat kan alleen als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De parlementaire geschiedenis geeft geen sluitend antwoord op de vraag wanneer sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Door een aantal Kamerleden is wel uitgedrukt dat de werknemer ‘fors de fout’ in moet zijn gegaan voordat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten (
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 7, p. 80 (
NnvV)).
5.17.
De Ambassade stelt primair dat de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn en zonder toekenning van een transitievergoeding ontbonden dient te worden omdat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Meer concreet stelt de Ambassade dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij de door haar ingebrachte documenten op onrechtmatige wijze heeft verkregen en hierover meerdere malen valselijk heeft verklaard. Ook is het volgens de Ambassade ernstig aan [verzoekster] te verwijten dat zij de (desbetreffende) documenten heeft ingebracht in een procedure bij het UWV. Subsidiair meent de Ambassade dat het een en ander heeft geleid tot een (onherstelbare) verstoring in de arbeidsverhouding.
5.18.
Hiervoor is, in het kader van de vraag of sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, reeds overwogen dat het [verzoekster] was toegestaan om een vijftal interne en vertrouwelijke documenten in te brengen in een ontslagprocedure bij het UWV. Dit is als zodanig dan ook niet (ernstig) aan [verzoekster] te verwijten. Verder is hiervoor al overwogen dat niet is komen vast te staan dat [verzoekster] de desbetreffende stukken eigenhandig – en dus onrechtmatig – heeft bemachtigd. Dat [verzoekster] hierover valselijk heeft verklaard, is daarmee eveneens niet vast komen te staan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [verzoekster] niet verwijtbaar, laat staan ernstig verwijtbaar, heeft gehandeld.
5.19.
Wat betreft de gestelde verstoring van de arbeidsverhouding is niet gebleken dat de Ambassade pogingen heeft ondernomen – zoals het voeren van gesprekken of het beproeven mediation – om de (vermeende) verstoring(en) in de arbeidsverhouding te normaliseren. Als er al sprake is van een verstoring, dan is die verstoring dus in de arbeidsverhouding niet duurzaam of ernstig. Alleen daarom al is geen sprake van een voldragen g-grond. Daarbij is onvoldoende gebleken dát sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding. [verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat zij altijd naar volle tevredenheid van de Ambassade heeft gefunctioneerd en tot het moment waarop de Ambassade een ontslagaanvraag bij het UWV had ingediend, was er geen vuiltje aan de lucht. Dat daarna fricties zijn ontstaan in de arbeidsverhouding kan de Ambassade [verzoekster] in dit kader niet met vrucht tegenwerpen. Zij heeft er immers zelf voor gekozen om zonder deugdelijke grond het (zeer) zware middel van een ontslag op staande toe te passen. Nu [verzoekster] , zoals de kantonechter hiervoor heeft geoordeeld, de stukken in de UWV-procedure mocht inbrengen, kan die omstandigheid – anders dan de Ambassade stelt – in redelijkheid niet tot een verstoring van de arbeidsverhouding hebben geleid.
5.20.
De aangevoerde feiten en omstandigheden zijn tot slot onvoldoende om samen tot een voldragen ‘i-grond’ te leiden, nu geen omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder c, d, e, g, en/of h BW aanwezig zijn.
5.21.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van de Ambassade afwijst. Er is immers geen redelijke grond voor ontslag in de zin van artikel 7:669 lid 3 BW. De arbeidsovereenkomst wordt dus niet ontbonden.
Kostenveroordeling in de hoofdzaak en de zaak van het tegenverzoek
5.22.
De Ambassade wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de hoofdzaak en de zaak van het tegenverzoek. Voor wat betreft de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten, zoals door [verzoekster] verzocht, ziet de kantonrechter in onderhavige zaak geen bijzondere aanknopingspunten – zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen aan de zijde van de Ambassade – om af te wijken van de hoofdregel dat alleen het salaris conform het liquidatietarief wordt gehanteerd.
In het incident
5.23.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op de verzoeken van [verzoekster] is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. [verzoekster] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ten aanzien van de kosten in het incident bestaat, gezien de samenhang en de gelijktijdige behandeling van de voorlopige voorziening en de hoofdzaak, aanleiding om die kosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
6.1.
vernietigt het op 10 mei 2021 gegeven ontslag op staande voet;
6.2.
verplicht de Ambassade om [verzoekster] binnen 24 uur na de betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de Ambassade hiermee (vanaf 24 uur na de betekening van deze beschikking) geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, met dien verstande dat de verbeurde dwangsommen in totaal een bedrag van € 50.000,- niet te boven zullen gaan;
6.3.
veroordeelt de Ambassade tot betaling aan [verzoekster] van het salaris van € 4.055,20 bruto per maand inclusief vakantiebijslag vanaf 10 mei 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met 25% aan wettelijke verhoging, te berekenen vanaf de dag van verschuldigdheid;
in de zaak van het tegenverzoek:
6.4.
wijst het ontbindingsverzoek af;
in zowel de hoofdzaak als de zaak van het tegenverzoek:
6.5.
veroordeelt de Ambassade in de kosten van deze procedures, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 583,-, waarvan een bedrag van € 498,- als het aan de gemachtigde van [verzoekster] toekomende salaris;
in het incident:
6.6.
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar provisionele verzoek;
6.7.
compenseert de proceskosten in het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in zowel de hoofdzaak, de zaak van het tegenverzoek als het incident:
6.8.
verklaart deze beschikking ten aanzien van rechtsoverweging 6.1., 6.2., 6.3. en 6.5. uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2021.