ECLI:NL:RBDHA:2021:15526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
NL21.2140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beoordeling van de verantwoordelijkheid van Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser de buitengrenzen van de lidstaten op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er geen rechtsgeldig overnameverzoek is gedaan en dat hij in Italië in een onveilige situatie terechtkomt, in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder de Italiaanse autoriteiten op juiste wijze heeft benaderd voor het overnemen van de asielaanvraag op basis van artikel 13 van de Dublinverordening. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er sprake is van zodanige structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat Italië in het algemeen voldoet aan de verplichtingen onder de Dublinverordening en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een bevestiging van de geldigheid van de Dublinverordening in de context van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2140
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.2141, plaatsgevonden op 2 maart 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser de buitengrenzen van de lidstaten op illegale wijze heeft overschreden via Italië.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Allereerst voert eiser aan dat geen sprake is van een rechtsgeldig overnameverzoek. Verweerder had de Italiaanse autoriteiten moeten vragen om zijn asielverzoek over te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening. Verweerder heeft het echter gebaseerd op artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
3. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een rechtsgeldig overnameverzoek. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten gevraagd om het asielverzoek van eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder kan Italië op grond van dit artikel verantwoordelijk houden voor de behandeling van eisers asielverzoek. Uit het Eurodac-resultaat blijkt namelijk dat eisers vingerafdrukken in Italië
zijn afgenomen in verband met het illegaal overschrijden van de grens van Italië. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er onduidelijkheid bestaat over de juridische grondslag van het overnameverzoek. In het overnameverzoek is toegelicht waarom verweerder Italië verantwoordelijk houdt en op welke informatie hij dit baseert. Daar komt bij dat artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening de enige grondslag is waarbij de verantwoordelijke lidstaat (Italië) verplicht is een vreemdeling die zijn verzoek in een andere lidstaat (Nederland) heeft ingediend over te nemen. Zodra er een overnameverzoek wordt gedaan, wordt dit in feite gebaseerd op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening. Ook al heeft verweerder dit artikel niet expliciet in het overnameverzoek genoemd, kan hierover geen onduidelijkheid bestaan. Het is hierbij niet van belang dat het gaat om een fictief claimakkoord. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser komt hij in Italië terecht in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het arrest Jawo1. Eiser is bijzonder kwetsbaarheid en dit ziet met name op de omstandigheid dat hij in Italië is gediscrimineerd en bedreigd. Vanwege de slechte toegang tot het rechtssysteem voor Dublinterugkeerders in Italië kan hij hiertegen moeilijk opkomen. Dit geldt volgens eiser ook voor het gebrek aan opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing verwijst hij naar een stuk van Vluchtelingenwerk en de daarin aangehaalde bronnen, meer specifiek naar het rapport van SFH/OSAR van
21 januari 2020.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 20202 en 15 oktober 20203. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
7. Uit het stuk van Vluchtelingenwerk en de daarin aangehaalde bronnen blijkt niet dat sprake is van zodanige structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem dat verweerder niet meer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het rapport van SFH/OSAR is al door de ABRvS beoordeeld en betrokken in de hiervoor genoemde uitspraken van 8 april 2020 en 15 oktober 2020. Uit het rapport volgt weliswaar dat de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië tekortkomingen kennen, maar de ABRvS heeft geoordeeld dat uit het rapport geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten naar voren komt en dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020 verwezen en is hiermee voldoende gemotiveerd ingegaan op dit rapport.
8. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser kan niet worden afgeleid dat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser heeft verklaard dat hij geen asielaanvraag in Italië heeft ingediend. Hij heeft dan logischerwijs ook geen recht gehad op voorzieningen die horen bij het doen van een
1. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart (ECLI:EU:C:2019:218).
asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben met het fictieve claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Italiaanse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen, zoals het bieden van opvang en rechtshulp. Als eiser van mening is dat Italië in strijd met de richtlijnen handelt, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten te klagen. Dat het moeilijk voor vluchtelingen is om hierover te klagen, betekent niet dat dit onmogelijk is of bij voorbaat zinloos. Dit geldt ook ten aanzien van eiser stelling dat hij in Italië werd gediscrimineerd. Als hij hierbij problemen ondervindt, moet hij zich voor hulp wenden tot de Italiaanse autoriteiten.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.