Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter zitting
2.De vordering
3.Beoordeling van de vordering
4.De toepasselijke wetsartikelen
5.Beslissing
€ 747,62;
€ 747,62aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
Rechtbank Den Haag
In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een minderjarige veroordeelde. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde zou hebben genoten door deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 5 februari 2019 tot en met 12 september 2019 deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting, afdreiging en gewoontewitwassen. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 747,62, dat volgens hem door de veroordeelde wederrechtelijk was verkregen. De verdediging betwistte de hoogte van dit bedrag en stelde dat de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er geen bewijs was dat hij voordeel had genoten.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder eerdere vonnissen en rapporten van de politie. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, door zijn deelname aan de criminele organisatie en de gepleegde misdrijven, geld had verdiend en dat het gevorderde bedrag van € 747,62 aannemelijk was. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, maar bepaalde de gijzeling op 0 dagen, gezien de minderjarigheid van de veroordeelde ten tijde van de feiten.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de rechtbank de relevante wetsartikelen in acht heeft genomen en de beslissing openbaar heeft uitgesproken.