ECLI:NL:RBDHA:2021:15496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 1F Vluchtelingenverdrag wegens betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Eiser, geboren in 1959 en van Syrische nationaliteit, had van 1984 tot 2015 gewerkt voor de Syrische Staatsveiligheidsdienst. De rechtbank oordeelde dat eiser, door zijn werkzaamheden, had bijgedragen aan ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder willekeurige arrestaties en marteling. Eiser voerde aan dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor deze gedragingen, maar de rechtbank oordeelde dat hij wist of had moeten weten dat de Staatsveiligheidsdienst betrokken was bij dergelijke misdrijven. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor de mvv, omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormde. Daarnaast werd het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen sprake was van beschermenswaardig familie- en gezinsleven tussen eiser en zijn zoon, en het betoog van eiser over de schending van artikel 3 van het EVRM niet aan de orde kon komen in deze procedure. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van de beoordeling van de staatssecretaris en de rechtbank met betrekking tot de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/258

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.C.C. Honing).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiser ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij zijn zoon (referent) afgewezen.
Bij besluit van 16 februari 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verweerder heeft het besluit van 16 februari 2017 bij brief van 22 juni 2018 ingetrokken.
Bij brief van 9 oktober 2019 heeft verweerder de grondslag van het primaire besluit gewijzigd. Verweerder heeft de afwijzing van de namens eiser ingediende aanvraag gehandhaafd en een voornemen uitgebracht om eiser ongewenst te verklaren.
Eiser heeft bij brief van 5 november 2019 zijn zienswijze gegeven.
Bij besluit van 16 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting zijn referent en de tolk L. Makaddam verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1959 en heeft de Syrische nationaliteit
.Eiser is van 1 maart 1984 tot 1 maart 2015 als secretaris werkzaam geweest bij de Syrische Staatsveiligheidsdienst [1] . Van 1984 tot 2004 was hij werkzaam op de interne afdeling en van 2004 tot 2012 op de afdeling buitenland in [plaats buitenland 1] . Vanaf april 2012 werkte eiser op de vestiging in [plaats buitenland 2] ( [benaming] ). Als secretaris van de chef van zijn afdeling herschreef en corrigeerde eiser rapporten, afkomstig van agenten uit het veld, en stelde hij ook rapporten op aan de hand van verklaringen van agenten. Deze rapporten gingen over alle aspecten van de Syrische samenleving. Na goedkeuring en ondertekening door het afdelingshoofd werden de rapporten naar de hoofddirectie van de Staatsveiligheidsdienst in [plaats buitenland 3] gestuurd. Vanaf medio maart 2011 heeft eiser informatie over de demonstaties die plaatsvonden gerapporteerd aan het hoofd informatie van de Staatsveiligheidsdienst. In [plaats buitenland 2] heeft eiser verder dienstberichten, zoals arrestatiebevelen, doorgegeven tussen de hoofden van de afdelingen in [plaats buitenland 1] of [plaats buitenland 3] en de controlepost in [benaming] .
Referent is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel en heeft voor zijn vader, moeder en zus een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingediend. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de aanvraag ten behoeve van de vader van referent heeft kunnen afwijzen, omdat hij vanwege zijn werkzaamheden voor de Staatsveiligheidsdienst een gevaar voor de openbare orde vormt, dan wel of verweerder hem op grond van het EVRM [2] een mvv had moeten verlenen.
2. Verweerder heeft de mvv-aanvraag afgewezen, omdat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. [3] Er zijn volgens verweerder ernstige redenen om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. [4] De gedragingen waarmee eiser in de periode van maart 1984 tot maart 2015 in verband wordt gebracht, zijn willekeurige arrestaties en detenties, marteling en/of foltering, (zware) mishandeling, executie en verdwijning van vermeende tegenstanders van het Syrische regime. Deze gedragingen zijn te kwalificeren als misdrijven tegen de menselijkheid en als ernstige niet-politieke misdrijven. [5] Volgens verweerder kan eiser individueel voor de gedragingen verantwoordelijk worden gehouden. Verweerder neemt aan dat eiser wist dat de Staatsveiligheidsdienst dergelijke misdrijven pleegde (knowing participation) en is van mening dat eiser de misdrijven direct heeft gefaciliteerd (personal participation). Omdat eiser als een gevaar voor de openbare orde wordt beschouwd, heeft verweerder eiser ook ongewenst verklaard. [6]
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser voert aan dat in de procedure ter beoordeling van zijn mvv-aanvraag niet kan worden vastgesteld dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op hem van toepassing is. Hij is immers geen asielzoeker. Eiser betoogt verder dat bij hem geen sprake is van knowing en personal participation. Volgens eiser heeft verweerder geen gedegen en uitgebreid onderzoek naar de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag verricht en heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van knowing en personal participation. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet adequaat op het aanvullend gehoor 1F in het kader van Nareis (hierna: het 1F-gehoor) is voorbereid en dat hij niet de mogelijkheid heeft gehad om zich tijdens het gehoor te laten bijstaan door een advocaat. Verder heeft verweerder volgens eiser miskend dat sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen hem en zijn zoon in de zin van artikel 8 van het EVRM. Tot slot meent eiser dat verweerder aan hem een mvv had moeten verlenen op grond van artikel 3 van het EVRM.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eiser verzoekt om de zienswijze als in de gronden van beroep herhaald en ingelast te beschouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet expliciet heeft aangegeven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar de zienswijze kan immers niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Zorgvuldigheid van het 1F-gehoor
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het 1F-gehoor onzorgvuldig is geweest omdat eiser voorafgaand aan en ten tijde van zijn gehoor geen bijstand van een advocaat heeft gehad. Bij brief van 20 maart 2019 aan referent is eiser uitgenodigd voor het gehoor, waarbij hij op het belang van het gehoor is gewezen. In deze brief staat uitdrukkelijk vermeld dat er aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag mogelijk op eiser van toepassing is. Bovendien blijkt uit de verklaringen van eiser aan het begin van het 1F-gehoor dat hij zelf ook al de conclusie had getrokken dat het gehoor over zijn werkzaamheden bij de Staatsveiligheidsdienst zou gaan. Het onderwerp van het gehoor op de dag zelf kon eiser daarom niet verassen. De rechtbank vindt dan ook dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zich, al dan niet met bijstand van een advocaat, op het 1F-gehoor voor te bereiden. Van onzorgvuldige besluitvorming is dan ook geen sprake.
Mvv en artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder in deze procedure niet heeft mogen beoordelen of artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op hem van toepassing is. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft betoogd, volgt uit het geldende beleid dat in het geval van het niet-verlenen van een mvv het reguliere kader van artikel 16 van de Vw 2000 geldt. [7] Volgens dit artikel is een van de gronden tot afwijzing van een reguliere verblijfsvergunning de omstandigheid dat een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt. [8] Een gevaar voor de openbare orde wordt door verweerder onder meer aangenomen als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. [9] De beoordeling van de vraag of een vreemdeling onder het bereik van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag valt, kan daarom wel degelijk onderdeel uitmaken van de beoordeling van een mvv-aanvraag in het kader van nareis. Dat eiser in Nederland zelf geen asiel heeft gevraagd, doet hieraan dan ook niet af.
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
7.1.
Eiser, die van maart 1984 tot maart 2015 voor de Syrische Staatsveiligheidsdienst heeft gewerkt, heeft niet betwist dat die dienst in ieder geval sinds 1983 verantwoordelijk is voor het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid en dat deze misdrijven onderdeel uitmaken van een wijdverbreide en/of systematische aanval op de burgerbevolking. Eiser heeft wel betwist dat hij persoonlijk voor de gedragingen van de Staatsveiligheidsdienst verantwoordelijk kan worden gehouden, met andere woorden dat bij hem sprake is van personal en knowing participation.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser wist dan wel had behoren te weten dat de Staatsveiligheidsdienst ernstige misdrijven pleegde. Verweerder heeft hierbij terecht de afgelegde verklaringen van eiser tijdens het 1F-gehoor als uitgangspunt genomen. Eiser heeft tijdens dit gehoor verklaard dat hij bekend was met de slechte reputatie van de Staatsveiligheidsdienst en dat hij wist dat door deze veiligheidsdienst misdaden werden gepleegd. Zo heeft eiser verklaard dat arrestanten in de kelder van het gebouw in [plaats buitenland 1] waar hij van 1984 tot 2012 werkte, onmenselijk werden behandeld en dat zij werden mishandeld en gemarteld met de dood tot gevolg. Verder heeft eiser verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in de vestiging in [plaats buitenland 2] regelmatig wakker werd van het huilen van mishandelde en gemartelde arrestanten. Bovendien heeft verweerder waarde kunnen toekennen aan het feit dat over de begane misdrijven uitgebreid is gepubliceerd, zodat ervan uitgegaan kan worden dat algemeen bekend was dat deze misdrijven door de Staatsveiligheidsdienst werden gepleegd, ook toen eiser solliciteerde bij de dienst in 1984. Hoewel eiser stelt dat hij niet bekend was met de mensenrechtenschendingen toen hij daar solliciteerde, doet dit, wat daar ook van zij, er niet aan af dat eiser in de periode dat hij daar werkzaam was, wist dat misdrijven tegen de menselijkheid gepleegd werden. Van belang is dat eiser ruim 31 jaar voor de Staatsveiligheidsdienst heeft gewerkt.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook terecht aangenomen dat in het geval van eiser sprake is van personal participation, omdat hij de hiervoor genoemde mensenrechtenschendingen heeft gefaciliteerd. Daartoe is allereerst van belang dat uit eisers verklaringen tijdens het 1F-gehoor naar voren komt dat hij zich van 1984 tot 2012 bij de interne afdeling en de afdeling buitenland van de Staatsveiligheidsdienst in [plaats buitenland 1] bezighield met het herschrijven en corrigeren van rapporten, die afkomstig waren van agenten uit het veld, en dat hij ook zelf rapporten heeft opgesteld aan de hand van de verklaringen van agenten. Dit laatste deed hij als de agent in kwestie niet kon lezen en schrijven. De stelling van eiser in beroep dat hij de rapporten zelf niet heeft opgesteld, volgt de rechtbank daarom niet. Eiser heeft verklaard dat de rapporten die hij onder ogen kreeg bij de interne afdeling over alle aspecten van de Syrische samenleving gingen en dat er veel namen van burgers in de rapporten stonden. Nadat eiser de rapporten had verbeterd, gecorrigeerd of opgesteld, werden de rapporten naar het hoofdkantoor van de Staatsveiligheidsdienst in [plaats buitenland 3] gestuurd. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser met het herschrijven, corrigeren en opstellen van deze rapporten er in wezenlijke mate aan heeft bijgedragen dat de Staatsveiligheidsdienst vermeende politieke tegenstanders heeft gearresteerd, gedetineerd, gemarteld, gefolterd, geëxecuteerd of heeft laten verdwijnen. Daarbij is van belang dat eiser heeft verklaard dat de Staatsveiligheidsdienst veel mensen heeft gearresteerd en dat deze arrestaties ook plaatsvonden op basis van rapporten. Dit wordt ook ondersteund door algemene landeninformatie. Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar een openbare bron, waaruit volgt dat de Staatsveiligheidsdienst handelt op basis van dergelijke rapporten en dat deze rapporten om die reden zeer waardevol en belangwekkend zijn. [10] De verklaring van eiser dat er niemand op basis van rapporten waaraan hij heeft (mee)gewerkt zou zijn gearresteerd, heeft verweerder niet geloofwaardig kunnen vinden. Verweerder heeft dit kunnen beschouwen als een poging van eiser om zijn eigen rol in het systeem en de gevolgen van zijn werkzaamheden te bagatelliseren. Daarbij is van belang dat eiser 31 jaar lang voor de Staatsveiligheidsdienst heeft gewerkt. Zelfs al zou het zo zijn dat eiser slechts grammaticale wijzigingen heeft doorgevoerd en/of dat zijn functie enkel van administratieve aard was, doet dit er niet aan af dat de rapporten van eiser als gevolg van zijn werkzaamheden leesbaar en dus bruikbaar zijn geworden voor het hoofdkantoor van de Staatsveiligheidsdienst. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser met zijn werkzaamheden personen in een positie heeft gebracht, waarin zij tenminste de aanmerkelijke kans liepen bloot te worden gesteld aan marteling, foltering, (ernstige) mishandeling, verdwijning en zelfs executie. Als eiser (of iemand anders) deze rol niet had vervuld, dan hadden de misdrijven hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze of in dezelfde mate kunnen plaatsvinden.
Verder komt uit eisers verklaringen tijdens het 1F-gehoor naar voren dat hij zich in de periode van maart 2011 tot april 2012, na het uitbreken van de opstand in Syrië, bezighield met het rapporteren over het aantal demonstraties en demonstranten in [plaats buitenland 1] . Eiser heeft verklaard dat dit in die periode de voornaamste bezigheid werd van de Staatsveiligheidsdienst en dat het onderwerp demonstraties onder zijn werkterrein viel. Volgens eiser lukte het de Staatsveiligheidsdienst niet om de opstand de kop in te drukken en is het Syrische leger hiervoor uiteindelijk ingeschakeld. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat ook deze werkzaamheden van eiser in wezenlijke mate hebben bijgedragen aan het plegen van mensenrechtenschendingen door de Staatsveiligheidsdienst. Eiser moest, volgens zijn eigen verklaringen, alles over de demonstaties, zoals waar deze plaatsvonden en hoeveel deelnemers er waren, rechtstreeks rapporteren aan het hoofd van informatie binnen de Staatsveiligheidsdienst. De verklaring van eiser dat hij geen enkele demonstratie heeft bijgewoond en enkel heeft doorgegeven wat hij zag over een demonstatie omdat deze toevallig in zijn buurt plaatsvond, strookt niet met zijn verklaring dat de Staatsveiligheidsdienst zich in die periode hoofdzakelijk bezighield met de demonstraties die plaatsvonden. Verweerder heeft de verklaring van eiser daarom ongeloofwaardig kunnen vinden en heeft dit kunnen beschouwen als een poging van eiser om zijn eigen rol en handelen te bagatelliseren. Verweerder heeft er daarom vanuit kunnen gaan dat eiser in deze periode actief informatie over de demonstraties in [plaats buitenland 1] heeft verzameld en heeft doorgegeven aan het hoofd van informatie van de Staatsveiligheidsdienst. Met deze informatie heeft eiser de Staatsveiligheidsdienst en hierna het Syrische leger in staat gesteld om de opstand in [plaats buitenland 1] met grof geweld neer te slaan. Uit eisers verklaringen komt immers naar voren dat ongewapende burgers en demonstranten zijn neergeschoten, wat ook bevestigd wordt door informatie uit algemene bronnen. Dat eiser geen persoonsgegevens van mensen zou hebben doorgegeven maar enkel algemeen zou hebben bericht over het aantal deelnemers, doet er niet aan af dat hij met zijn werkzaamheden personen in een positie heeft gebracht, waarin zij tenminste de aanmerkelijke kans liepen blootgesteld te worden aan marteling, foltering, (ernstige) mishandeling, verdwijning of zelfs executie. Als eiser (of iemand anders) deze rol niet had vervuld, dan zouden de mensenrechtenschendingen hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze of in dezelfde mate hebben plaatsgevonden.
Wat de periode van april 2012 tot maart 2015 in [plaats buitenland 2] betreft, heeft eiser in het 1F-gehoor verklaard dat hij tijdens zijn nachtdienst dienstberichten, waaronder twee arrestatiebevelen, heeft doorgegeven tussen de hoofden van de afdelingen in [plaats buitenland 1] of [plaats buitenland 3] en de controlepost van de Staatsveiligheidsdienst in [benaming] . Met het doorgeven van de arrestatiebevelen heeft eiser eveneens personen in een positie gebracht, waarin zij tenminste de aanmerkelijke kans liepen bloot te worden gesteld aan marteling, foltering, (ernstige) mishandeling, verdwijning en zelfs executie. Eiser heeft er dan ook in wezenlijke mate aan bijgedragen dat de Staatsveiligheidsdienst deze misdrijven kon plegen. Als eiser (of iemand anders) deze rol niet had vervuld, dan hadden de misdrijven hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze of in dezelfde mate kunnen plaatsvinden.
7.4.
Eisers stelling dat hij meerdere malen heeft geprobeerd ontslag te nemen maar dat dit steeds werd geweigerd, maakt, nog daargelaten dat dit niet is onderbouwd, het voorgaande niet anders. Verweerder heeft eiser in dit verband kunnen tegenwerpen dat hij eerder dan in 2015 had kunnen deserteren en dat uit zijn verklaringen naar voren komt dat zijn vertrek bij de Staatsveiligheidsdienst enkel was ingegeven door de inname van de provincie [plaats buitenland 1] door strijdende groepen, onder andere Al Nusra en Ahrar Al Sham. De stelling van eiser dat hij niet eerder kon deserteren vanwege financiële redenen, omdat hij zijn gezin moest onderhouden, geeft onvoldoende rechtvaardiging voor het faciliteren van het schenden van mensenrechten.
7.5.
Gelet op het voorgaande wordt vastgesteld dat bij eiser sprake is van knowing en personal participation aan de mensenrechtenschendingen die zijn begaan door de Syrische Staatsveiligheidsdienst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de vraag of artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is en dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag. Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor een mvv ten behoeve van nareis.
Artikel 8 van het EVRM
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van beschermenswaardig familie- en gezinsleven tussen eiser en referent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM geen sprake is. Daarbij is van belang dat referent weliswaar jongvolwassen is maar al sinds november 2014 niet meer met zijn vader in gezinsverband heeft samengeleefd. Zo heeft referent van november 2014 tot juni 2015 zelfstandig in Turkije gewoond en heeft hij vervolgens in Griekenland verbleven. In Nederland woont referent inmiddels ook al langere tijd zelfstandig. Niet is gesteld of gebleken dat het verblijf van referent buiten zijn ouderlijk gezin was ingegeven door zijn vlucht. Om die reden heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat referent niet langer feitelijk tot het gezin van eiser behoort. De rechtbank is verder ook niet gebleken dat tussen referent en eiser sprake is van meer dan de gebruikelijke banden die tussen meerderjarige kinderen en hun ouders bestaan. Het bestreden besluit is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Artikel 3 van het EVRM
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het betoog van eiser dat zijn terugkeer naar Syrië in strijd is met artikel 3 van het EVRM in de procedure over een mvv-aanvraag in het kader van nareis niet aan de orde kan komen. In navolging van verweerder verwijst de rechtbank in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 27 september 2019. [11]
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, en mr. G.P. Kleijn en mr. D. Biever, leden, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021
.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Idarat al-Mukhabarat al-Amma ook wel Amn al-Dawla genoemd.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.Het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
5.Deze misdrijven vallen onder artikel 1F, aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag.
6.Op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
7.Dit is neergelegd in paragraaf C2/4.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Dit staat in het eerste lid, sub d.
9.Volgens artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
10.Syria Justice and Accountability Centre, ‘Institutional Reform Needs Documentation’, van 20 november 2013.