ECLI:NL:RBDHA:2019:10213
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag in nareisprocedure en de afwijzing van de aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit houder, had zijn aanvraag ingediend in het kader van gezinshereniging, maar deze werd afgewezen op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelde dat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan handelingen die onder dit artikel vallen, gezien zijn functie bij de Algemene Inlichtingendienst in Syrië. De rechtbank volgde niet de stelling van eiser dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet voorziet in de toepassing van artikel 1(F) in een nareisprocedure. Eiser had aangevoerd dat hij niet de mogelijkheid had gehad om zijn bezwaren en correcties in te dienen tijdens het 1F-gehoor, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de ongewenstverklaring van eiser geen schending opleverde van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.