ECLI:NL:RBDHA:2021:15491
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zweden en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris stelde dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening, omdat de eiser daar eerder een asielaanvraag had ingediend. Eiser betwistte deze verantwoordelijkheid en voerde aan dat hij langer dan drie maanden het grondgebied van de lidstaten had verlaten, waardoor Nederland verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielverzoek.
Tijdens de zitting op 2 maart 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de zaak behandeld. Eiser had documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verblijf in de Gazastrook en Egypte, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten onvoldoende bewijs boden voor zijn stelling dat hij drie maanden aaneengesloten het grondgebied van de lidstaten had verlaten. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen bewijs was dat eiser aan zijn stelling kon voldoen.
De rechtbank oordeelde verder dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de door eiser na het claimakkoord overgelegde stukken aan Zweden te verstrekken, omdat Zweden zijn verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag had erkend. De beroepsgronden van eiser werden verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.