ECLI:NL:RBDHA:2021:15450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Passeren van vormverzuim bij beslissing op bezwaar in ambtenarenrechtelijke ontslagzaak

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2021, gaat het om een beroep tegen een ontslagbesluit van de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, was sinds 25 oktober 2016 arbeidsongeschikt wegens ziekte. Op 23 december 2019 verleende de minister hem ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld zijn zienswijze te geven voordat het ontslagbesluit werd genomen, in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De minister verklaarde het bezwaar ongegrond en eiser ging in beroep. Tijdens de zitting op 14 september 2021, die via Skype plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser niet was gehoord, hij afstand had gedaan van zijn recht om te worden gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeerde dat eiser hierdoor niet benadeeld was, omdat hij geen nieuwe feiten had aangedragen die tot een ander besluit hadden kunnen leiden.

De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat het ontslag op een ongunstige datum was genomen, waardoor de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) niet van toepassing was en hij een transitievergoeding miste. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de minister opzettelijk het horen had achterwege gelaten om het ontslag vóór de inwerkingtreding van de Wnra te laten plaatsvinden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.J. Brouwer),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Sanders).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser ontslag verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte.
Bij besluit van 10 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2021 middels een Skypeverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Justitiële inrichtingen. Hij is sinds 25 oktober 2016 arbeidsongeschikt wegens ziekte. Daarom heeft verweerder aan eiser bij het primaire besluit ontslag verleend.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hierbij heeft hij aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze te geven voordat het primaire besluit is genomen. Verweerder heeft dit vormverzuim gepasseerd omdat eiser hierdoor niet zou zijn benadeeld.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser stelt dat hij wel is benadeeld door het feit dat hij zijn zienswijze niet heeft kunnen geven. Indien verweerder hem hiertoe in de gelegenheid zou hebben gesteld, dan had het primaire besluit niet voor 1 januari 2020 genomen kunnen worden en dan zou de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking zijn getreden. Op basis van de Wnra had verweerder aan eiser een transitievergoeding moeten betalen.
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat zijn de regels?
5. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder eiser op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid had moeten stellen zijn zienswijze te geven alvorens het primaire besluit werd genomen. De vraag die voorligt is of verweerder dit vormverzuim bij de beslissing op bezwaar kon passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb omdat eiser hierdoor niet zou zijn benadeeld. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
6.2
In het kader van de bezwaarprocedure heeft eiser afstand gedaan van zijn recht over zijn bezwaarschrift te worden gehoord. Dit betekent dat eiser de mogelijkheid had alsnog zijn zienswijze over het primaire besluit te geven, maar dat hij er voor heeft gekozen dit niet te doen. Verweerder mocht er daarom bij de beslissing op bezwaar van uit gaan dat eiser, indien hij voorafgaand aan het primaire besluit zou zijn gehoord, geen nieuwe feiten zou hebben aangedragen die tot een ander besluit hadden kunnen leiden. Ook in de beroepsprocedure zijn geen nieuwe feiten gesteld of gebleken. Daarom is eiser niet benadeeld door het feit dat hij door verweerder niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven voordat het primaire besluit werd genomen. Dit volgt uit de rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter. [1]
6.3
Eiser heeft betoogd dat het primaire besluit op een eerdere datum is genomen doordat verweerder hem niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze te geven. Hierdoor is de Wnra niet op zijn ontslag van toepassing en loopt hij een transitievergoeding mis, aldus eiser. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder de toepassing van artikel 4:8 Awb moedwillig achterwege heeft gelaten, ten einde de datum waarop het primaire besluit zou worden genomen vóór 1 januari 2020 te laten vallen. Daarnaast kan het feit dat het primaire besluit op een voor eiser ongunstige datum is genomen niet aangemerkt worden als nadeel als bedoeld in artikel 6:22 Awb. Dit betoog van eiser slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: de relevante regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:8
1.Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
2. Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2363.