ECLI:NL:RBDHA:2021:15450
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Passeren van vormverzuim bij beslissing op bezwaar in ambtenarenrechtelijke ontslagzaak
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2021, gaat het om een beroep tegen een ontslagbesluit van de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, was sinds 25 oktober 2016 arbeidsongeschikt wegens ziekte. Op 23 december 2019 verleende de minister hem ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld zijn zienswijze te geven voordat het ontslagbesluit werd genomen, in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De minister verklaarde het bezwaar ongegrond en eiser ging in beroep. Tijdens de zitting op 14 september 2021, die via Skype plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser niet was gehoord, hij afstand had gedaan van zijn recht om te worden gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeerde dat eiser hierdoor niet benadeeld was, omdat hij geen nieuwe feiten had aangedragen die tot een ander besluit hadden kunnen leiden.
De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat het ontslag op een ongunstige datum was genomen, waardoor de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) niet van toepassing was en hij een transitievergoeding miste. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de minister opzettelijk het horen had achterwege gelaten om het ontslag vóór de inwerkingtreding van de Wnra te laten plaatsvinden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.