ECLI:NL:RBDHA:2021:15431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
NL21.2304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verblijf in Italië; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die stelt rechtmatig verblijf te hebben in Italië. Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem de maatregel van bewaring oplegde, beroep ingesteld. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 22 februari 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser documenten heeft overgelegd die zijn beoogde werkgever in Italië heeft ingediend, maar oordeelt dat eiser niet onomstotelijk heeft aangetoond dat hij verblijfsrecht in Italië heeft. De overgelegde stukken, waaronder een tewerkstellingsaanvraag, zijn onvoldoende om te concluderen dat eiser rechtmatig verblijf heeft.

De rechtbank overweegt verder dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft betwist dat hij zich aan de vertrekplicht heeft onttrokken, maar de rechtbank oordeelt dat de onbetwiste gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2304
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Rechtmatig verblijf in Italië
1. Allereerst voert eiser aan dat hij rechtmatig verblijf heeft in Italië. Verweerder had dus in plaats van een maatregel van bewaring op te leggen, hem een aanzegging moeten doen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van Italië te begeven. De bewaring van eiser is daardoor onrechtmatig.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser stukken heeft overgelegd die zijn beoogde werkgever in Italië heeft ingediend bij de Italiaanse autoriteiten. Het betreft een tewerkstellingsaanvraag voor eiser en een melding van onderdakverlening door de werkgever aan eiser. Daarnaast heeft eiser een bevestiging van ontvangst van de gegevens vanuit de Italiaanse autoriteiten overgelegd.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet onomstotelijk heeft onderbouwd dat hij verblijfsrecht in Italië heeft. De stukken betreffen enkel een tewerkstellingsaanvraag en er is niet door eiser aangetoond dat dit een verblijfstitel oplevert. Verweerder hoefde dus geen aanzegging te doen en mocht in dit geval een maatregel van bewaring opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware grond 3c betwist. Eiser stelt namelijk dat hij aan de vertrekplicht heeft voldaan door naar Italië te vertrekken. Dit was ook bij verweerder bekend, aangezien hij op 12 juni 2020 is geregistreerd als ‘met
onbekende bestemming vertrokken’. Het terugkeerbesluit heeft dus geen gelding meer en de
grond 3c kan niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
6. Uit de Afdelingsuitspraak van 15 juni 20123 volgt dat het woord “Nederland” in terugkeerbesluiten eveneens moet worden gelezen als “een land dat lid is van de Europese Unie dan wel voor de toepassing van de Verordening met een lidstaat van de Europese Unie is gelijk te stellen”. Eiser stelt dat hij naar Italië is gegaan en heeft dus het Europese grondgebied niet verlaten. Het terugkeerbesluit is daardoor nog steeds geldig en de grond 3c kan aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
7. De onbetwiste zware en lichte gronden zijn overigens voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel dragen.4 De beroepsgrond slaagt dus niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.