ECLI:NL:RBDHA:2021:15427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Lorier, dat op 27 januari 2021 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Tijdens de zitting op 8 februari 2021, die via een skypeverbinding plaatsvond, werd het onderzoek geschorst vanwege slechte weersomstandigheden. Op 15 februari 2021 werd het onderzoek hervat, waarbij de eiser aangaf niet gehoord te willen worden over de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft overwogen dat de niet-betwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde, en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante gronden voor de bewaring uiteengezet, waaronder het feit dat de eiser zich in het verleden aan het toezicht had onttrokken en geen medewerking verleende aan de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat voor zijn asielverzoek. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 februari 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1320
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Faber),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen met een skypeverbinding op 8 februari 2021. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst, omdat er door de weersomstandigheden geen fysieke zitting kon plaatsvinden en in overeenstemming met partijen werd besloten de zaak aan te houden. Op 15 februari 2021 is het onderzoek ter zitting hervat. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Uit de door eiser ondertekende afstandsverklaring van 15 februari 2021 blijkt dat hij omtrent de aan hem opgelegde maatregel van bewaring niet door de rechtbank wenste te worden gehoord. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de lichte grond 4e betwist. Verweerder geeft ter zitting aan dat de lichte grond 4e niet langer wordt gehandhaafd.
3. De rechtbank oordeelt dat de niet-betwiste gronden de maatregel kunnen dragen en voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.4 De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.