Op 11 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had tegen een terugkeerbesluit, dat op 15 januari 2021 was genomen, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit terugkeerbesluit hield in dat de verzoeker binnen 28 dagen Nederland en het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland moest verlaten, en dat er een inreisverbod van een jaar was opgelegd. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mocht bijwonen.
De voorzieningenrechter verklaarde zich echter onbevoegd om van de spoedvoorziening kennis te nemen. Dit gebeurde op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat de voorzieningenrechter kan uitspraak doen zonder zitting als hij kennelijk onbevoegd is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de e-mail die door de regievoerder naar de gemachtigde van de verzoeker was gestuurd, slechts een feitelijke mededeling was en geen besluit in de zin van de wet. Hierdoor was er geen sprake van een feitelijke handeling waartegen de voorzieningenrechter kon optreden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een ordemaatregel te treffen en dat er ook geen proceskostenveroordeling kon plaatsvinden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. R.G. Kamphof, en werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.