ECLI:NL:RBDHA:2021:15421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB 21_706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter in vreemdelingenzaak met terugkeerbesluit en inreisverbod

Op 11 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had tegen een terugkeerbesluit, dat op 15 januari 2021 was genomen, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit terugkeerbesluit hield in dat de verzoeker binnen 28 dagen Nederland en het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland moest verlaten, en dat er een inreisverbod van een jaar was opgelegd. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mocht bijwonen.

De voorzieningenrechter verklaarde zich echter onbevoegd om van de spoedvoorziening kennis te nemen. Dit gebeurde op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat de voorzieningenrechter kan uitspraak doen zonder zitting als hij kennelijk onbevoegd is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de e-mail die door de regievoerder naar de gemachtigde van de verzoeker was gestuurd, slechts een feitelijke mededeling was en geen besluit in de zin van de wet. Hierdoor was er geen sprake van een feitelijke handeling waartegen de voorzieningenrechter kon optreden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een ordemaatregel te treffen en dat er ook geen proceskostenveroordeling kon plaatsvinden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. R.G. Kamphof, en werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/706 IRV/TKB (geen ordemaatregel)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2021 (het bestreden besluit) is op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan verzoeker een terugkeerbesluit opgelegd, waardoor verzoeker binnen 28 dagen Nederland en het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland moet verlaten. In ditzelfde besluit is aan verzoeker een inreisverbod van een jaar opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer NL21.1430). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (zaaknummer AWB 21/706) te treffen.
Bij fax van 9 februari 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van spoedvoorziening te bepalen dat verzoeker de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit in Nederland mag bijwonen.
Verweerder is niet gevraagd om een verweerschrift in te dienen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart zich onbevoegd van de door verzoeker ingestelde spoedvoorziening kennis te nemen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, in samenhang met artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is of indien het verzoek kennelijk gegrond, ongegrond of niet-ontvankelijk is, uitspraak doen zonder zitting. De voorzieningenrechter ziet aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. In het bestreden besluit is aan verzoeker een termijn van 28 dagen gegeven om Nederland en het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland te verlaten. Op 8 februari 2021 is door de regievoerder aan de gemachtigde van verzoeker een e-mail gezonden. In deze e-mail staat het volgende:

Goedemiddag,Uw client de heer A. is verschenen op de meldplicht.Hij had echter geen ticket bij zich omdat hij in de veronderstelling is dat hij het beroep en vovo mag afwachten.
Dat is niet het geval.
Graag ontvang ik van hem als afgesproken de ticket met vertrek uiterlijk 12 februari. Dit dient een vlucht te zijn met vertrek vanaf Schiphol zonder transit in de EU. (…)
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de inhoud van deze e-mail een feitelijke mededeling die niet op rechtsgevolg is gericht. Met deze e-mail is door de regievoerder uitsluitend mededeling gedaan van het uit het bestreden besluit voortvloeiende rechtsgevolg, namelijk dat verzoeker uiterlijk 12 februari 2021 (28 dagen na de datum van het bestreden besluit) Nederland en het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland dient te verlaten. Er zijn echter geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven geroepen.
4. De conclusie is dan ook dat de e-mail geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het verzoek is ook niet gericht tegen een feitelijk handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw. De e-mail is in zoverre slechts een informatieve mededeling richting verzoeker.
5. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om van de door de vreemdeling verzochte spoedvoorziening kennis te nemen.
6. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een ordemaatregel te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier, op 11 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.