ECLI:NL:RBDHA:2021:15420
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van overdracht aan Italië met betrekking tot COVID-test
Op 26 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker van Nigeriaanse nationaliteit die zich verzet tegen zijn voorgenomen overdracht aan Italië. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze procedure. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de overdracht, omdat hem was medegedeeld dat een negatieve COVID-test noodzakelijk was voor de overdracht. Hij weigerde echter medewerking te verlenen aan deze test en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om de overdracht te voorkomen.
De voorzieningenrechter overwoog dat het bezwaar van de verzoeker zich richtte tegen de feitelijke uitzetting, die op grond van de Vreemdelingenwet met een besluit gelijk is gesteld. De rechter stelde vast dat de verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel konden trekken. De enige belemmering voor de overdracht was de weigering van de verzoeker om een COVID-test te ondergaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder in redelijkheid kon verwachten dat de verzoeker zijn medewerking verleende aan de overdracht en dat er geen sprake was van ongeoorloofde druk.
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker zijn medewerking aan de COVID-test mocht weigeren, maar dat dit niet afdeed aan de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht aan Italië. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.