ECLI:NL:RBDHA:2021:15419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Duitsland

Op 11 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was genomen op 18 december 2020. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had de voorzieningenrechter verzocht om een spoedvoorziening, omdat hij op 12 februari 2021 om 11:00 uur zou worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten op basis van de Dublinverordening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de overdracht aan Duitsland niet mocht plaatsvinden totdat er uitspraak was gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van verzoeker het bestreden besluit pas op 9 februari 2021 had ontvangen, waardoor het beroep en verzoek tijdig waren ingediend. De voorzieningenrechter vond het belang van verzoeker om niet te worden overgedragen aan Duitsland zwaarder wegen dan het belang van de Staatssecretaris om de overdracht door te zetten. Daarom werd een ordemaatregel getroffen, die inhoudt dat verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat de behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden.

De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. R.G. Kamphof. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL 21.1994 (ordemaatregel)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker],

verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer NL21.1993). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (zaaknummer NL21.1994) te treffen.
Per e-mail van 9 februari 2021 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld dat hij op
12 februari 2021 om 11.00 uur zal worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten op grond van de Dublinverordening.
Verzoeker heeft op 11 februari 2021 15:10 uur de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van spoedvoorziening te bepalen dat de geplande overdracht van verzoeker achterwege blijft, zodat er tijd is om zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening met zijn gemachtigde te bespreken en op zitting te laten behandelen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft een ordemaatregel, in die zin dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummers NL21.1993 en NL21.1994.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, in samenhang met artikel 8:83, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is of indien het verzoek kennelijk gegrond, ongegrond of niet-ontvankelijk is, uitspraak doen zonder zitting. De voorzieningenrechter ziet aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verweerder is van plan verzoeker op vrijdag 12 februari 2021, 11:00 uur aan Duitsland over te dragen.
4. De gemachtigde van verzoeker heeft aangevoerd dat het bestreden besluit per fax naar haar telefoonnummer is verzonden in plaats van naar haar faxnummer, als gevolg waarvan zij het besluit nooit heeft ontvangen. Pas toen zij via e-mail de aanzegging van overdracht op
9 februari 2021 ontving, raakte zij op de hoogte van het besluit en is dit haar nogmaals toegezonden. Daarom is de beschikking pas op 10 februari 2021 ontvangen en het beroep en verzoek tijdig ingediend. De overdracht dient daarom volgens verzoeker geannuleerd te worden.
5. Verweerder heeft in zijn verweer erkend dat niet kan worden opgemaakt dat verweerder de beschikking naar het juiste nummer heeft gefaxt en daarom niet zal worden tegengeworpen dat het beroep- en verzoekschrift tardief is ingebracht. Verder voert verweerder inhoudelijk verweer als reactie op de gronden die door de gemachtigde van verzoeker tegen het bestreden besluit zijn aangevoerd.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het bestreden besluit de gemachtigde van verzoeker pas op 9 februari 2021 heeft bereikt en daarmee het beroep en verzoek tijdig zijn ingediend. Een behandeling en uitspraak van dit beroep en verzoek is voor de datum van
12 februari 2021 niet mogelijk. Dit betekent dat verzoeker aan Duitsland zal worden overgedragen, voor de mondelinge behandeling van het beroep en verzoek zal plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat - ondanks dat het gaat om een beslissing naar aanleiding van een herhaalde aanvraag - verzoeker een kans moet krijgen om de beroepsprocedure te voeren. Hij voert immers nieuwe feiten en omstandigheden aan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het feit dat deze procedure nog niet is gevoerd, niet te wijten is aan omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om op dit moment niet overgedragen te worden aan Duitsland zwaarder weegt dan het belang van verweerder om hem per 12 februari 2021 aan Duitsland over te dragen.
7. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een ordemaatregel te treffen die inhoudt dat verweerder verzoeker niet uit Nederland mag verwijderen totdat behandeling ter zitting van het verzoek om het beroep en de voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden en daarna uitspraak is gedaan.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.