ECLI:NL:RBDHA:2021:15405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van de Vereniging Consumentenbond tegen de Autoriteit Persoonsgegevens over handhaving van privacyregels met betrekking tot Google

In deze zaak heeft de Vereniging Consumentenbond (hierna: eiseres) een klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: verweerder) over het onrechtmatig volgen van de locatie van een Android-smartphone van een consument door Google. Eiseres stelt dat deze handelingen in strijd zijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden. Verweerder heeft echter in een besluit van 5 juni 2020 het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiseres.

De rechtbank heeft op 22 december 2021 uitspraak gedaan en geoordeeld dat eiseres ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de statutaire doelstellingen van eiseres, die gericht zijn op de bescherming van consumentenbelangen, ook de privacybelangen van consumenten omvatten. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een hoorzitting en dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder, maar stelt vast dat de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover die zien op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het dwangsombesluit, in stand blijven. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4694 AVG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

Vereniging Consumentenbond, te Den Haag, eiser

(gemachtigde: mr. G.J. Zwenne),
en

Autoriteit Persoonsgegevens (AP), verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Steenbergen).

Procesverloop

Bij brief van 26 november 2018 heeft eiseres, namens [A] te Den Haag (de
consument), bij verweerder een klacht ingediend tegen Google LC, gevestigd te Californië (Verenigde Staten). Eiseres heeft voorts, mede namens de consument, verweerder verzocht om handhavend op te treden.
Bij besluit van 5 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres
meegedeeld dat uiterlijk op 2 december 2019 moest worden gereageerd over de voortgang van de klacht. De op 27 november 2019 ontvangen ingebrekestelling is prematuur en er is geen dwangsom verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving.
Bij besluit van 5 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een Skype-verbinding plaatsgevonden op
14 oktober 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Van de zijde van eiseres zijn verder verschenen [B] , [C] en [D] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van de zijde van verweerder is tevens verschenen mr. [E] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
De ingediende klacht betreft het onrechtmatig volgen van de locatie van de Android-smartphone (Samsung galaxy A3 (2017)) van de consument, hetgeen in strijd is met de artikelen 5, 6, 7, 12, 13 en 25 van de General Data Protection Regulation (GDPR).
Eiseres heeft voorts, mede namens de consument, verweerder verzocht om handhavend op te treden, omdat sprake is van een collectieve inbreuk op genoemde regels, waarvan veel consumenten de nadelige gevolgen ondervinden. Eiseres stelt zich daarbij op het standpunt belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te zijn.
1.2.
Bij voortgangsbericht van 8 februari 2019 heeft verweerder verwezen naar een persbericht van eiseres waarin is aangegeven dat de klacht onderdeel uitmaakt van een gezamenlijke actie met andere Europese consumentenorganisaties. Er zijn dan ook vergelijkbare klachten ingediend bij collega-toezichthouders. Omdat de klachten zien op grensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens zal deze klacht worden behandeld conform het bepaalde in de hoofdstukken VI en VII van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Op dat moment wordt een procedure doorlopen die uitmaakt welke Europese autoriteit competent is om op te treden als leidende toezichthouder en welke autoriteiten worden aangemerkt als betrokken toezichthouders. Het beeld is dat, nu het Europese hoofdkantoor van Google gevestigd is in Ierland, de Ierse autoriteit bevoegd is om op te treden als leidende toezichthouder. Indien is vastgesteld dat verweerder vanuit de rol van betrokken toezichthouder betrokken is bij de behandeling van de klacht, en welke andere autoriteiten tevens betrokken worden, zal met de Ierse autoriteit worden samengewerkt bij het doen van onderzoek naar aanleiding van deze klacht. Op grond van artikel 14, vijfde lid, van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) wordt de termijn voor het geven van een besluit opgeschort voor onbepaalde tijd. Er wordt niet vooruitgelopen op de vraag of eiseres het recht toekomt om een klacht op grond van de AVG dan wel een handhavingsverzoek in te dienen.
1.3.
Bij voortgangsberichten van 5 juni 2019 en 2 september 2019 heeft verweerder eiseres en de consument meegedeeld dat de Ierse toezichthouder als leidende toezichthouder onderzoek doet naar de verwerking en dat verweerder betrokken toezichthouder is. Zodra meer informatie over de voortgang van het onderzoek bekend is, volgt nader bericht.
Bij brief van 26 november 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving. Bij voortgangsbericht van 2 december 2019 heeft verweerder eiseres en de consument meegedeeld dat de Ierse toezichthouder in gesprek is met Google en dat Google wijzigingen heeft doorgevoerd die gerelateerd zijn aan de klacht. Voorts is eiseres verzocht om uiterlijk op 6 januari 2020 aanvullende bewijsstukken ten aanzien van de consument in te zenden (onder meer welk e-mailaccount de consument gebruikte bij het installeren van de telefoon). De beslistermijn wordt op grond van artikel 14, vijfde lid, van de UAVG opgeschort.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder meegedeeld dat hij uiterlijk op
2 december 2019 eiseres moest informeren over de voortgang van de klacht. De op
27 november 2019 ontvangen ingebrekestelling is prematuur en er is geen dwangsom verbeurd. Uit artikel 78, tweede lid, van de AVG vloeit voort dat binnen drie maanden moet worden gereageerd op klachten met een besluit of een voortgangsbericht.
1.5.
Bij voortgangsbericht van 27 februari 2020 heeft verweerder eiseres (en de consument) een voortgangsbericht van de Ierse toezichthouder (Data Protection Commission, DPC) van 27 februari 2020, waarin is meegedeeld dat binnen drie maanden een update volgt, toegezonden.
1.6.
Bij brief van 23 maart 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar wordt uitgesteld met maximaal zes weken, zoals bedoeld in artikel 7:10, derde lid, van de Awb, tot uiterlijk 6 mei 2020. Bij e-mailbericht van 1 mei 2020 heeft verweerder eiseres bericht dat de beslistermijn niet zal worden gehaald.
1.7.
Bij voortgangsbericht van 27 mei 2020 heeft verweerder eiseres (en de consument) een voortgangsbericht van de DPC van 27 mei 2020, waarin is meegedeeld dat binnen drie maanden een update volgt, toegezonden.
Wat vinden partijen?
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen belanghebbende is. De
statutaire doelstellingen van eiseres zijn te algemeen om ook het belang van bescherming van persoonsgegevens of privacy van derden te kunnen behartigen in een bestuursrechtelijke procedure. Daarom kan eiseres geen aanvraag in de zin van de Awb indienen en kan eiseres niet op grond van artikel 4:17 van de Awb aanspraak maken op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen.
2.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet als belanghebbende is
aangemerkt, ten onrechte is geconcludeerd dat de beslistermijn niet is overschreden en geen dwangsom is verschuldigd en ten onrechte niet is gehoord.
Wat zijn de regels?
3.1.
Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…)
3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Wat is het oordeel van de rechter?
Belanghebbende
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] is voor de vraag of een rechtspersoon een belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis [2] veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.
4.2.
Eiseres, een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, stelt zich, blijkens artikel 3 van zijn statuten, als onafhankelijke organisatie, zonder binding met enige politieke of levensbeschouwelijke stroming of organisatie, de behartiging van de belangen van de consumenten in het algemeen en van haar leden in het bijzonder, in Nederland - en voor zover mogelijk en zo nodig daarbuiten - ten doel. Daarbij wordt gestreefd naar een volwaardige economische en sociale positie van de consument ten opzichte van het tot stand komen, distribueren en consumeren van particuliere en collectieve goederen en diensten. Eiseres houdt bij dit alles onder andere rekening met de maatschappelijke gevolgen in ruime zin van particuliere en collectieve consumptie.
4.3.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat haar statutaire doelstellingen functioneel zijn beperkt tot een bepaalde doelgroep en niet zien op de belangen van iedere Nederlandse onderdaan. De in deze zaak aan de orde zijnde privacy-schendingen raken de economische positie voor consumenten en leiden tot maatschappelijk nadelige gevolgen voor consumenten. De privacybelangen van consumenten liggen besloten in de statutaire doelstelling. Deze belangen blijken verder uit haar jarenlange feitelijke werkzaamheden op het gebied van privacyvraagstukken die raken aan de belangen van consumenten. Eiseres doet zelf onderzoek naar de naleving van privacyregels door dienstverleners en zij organiseert allerlei acties op dit gebied. Naast de hier aan de orde zijnde actie tegen de privacy-schending door Google, is eiseres momenteel ook bezig met een actie tegen Facebook. Eiseres geeft voorlichting over privacy en heeft nieuwe initiatieven gelanceerd, zoals de privacy-meter, het privacy-loket en het meldpunt ‘Dupe van je Data’. Ten slotte heeft eiseres ook regelmatig contact met verweerder over privacyvraagstukken.
Verweerder heeft genoemde feitelijke werkzaamheden niet betwist en benadrukt dat eiseres een belangrijke gesprekspartner is, die veel goed werk verricht op het gebied van privacybescherming, maar meent dat doorslaggevend is dat de statuten van eiseres niet primair zijn gericht op de bescherming van persoonsgegevens of privacy.
4.4.
De rechtbank overweegt dat eiseres volgens haar statutaire doelstelling opkomt voor een algemeen en collectief belang en zich in dit kader met de genoemde feitelijke werkzaamheden in het bijzonder richt op voorkoming van misstanden op het gebied van de privacy van consumenten. Deze privacybelangen zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig verweven met het algemeen belang bij het voorkomen van bedoelde misstanden dat de behartiging daarvan geacht moet worden besloten te liggen in de statutaire doelstellingen van eiseres. Nu dit algemeen belang naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks is betrokken bij een door verweerder te nemen besluit op het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen Google, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres geen belanghebbende is bij een besluit op het handhavingsverzoek. [3]
4.5.
Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het besluit te worden vernietigd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiseres ten onrechte niet is gehoord in bezwaar nu verweerder in het bestreden besluit voor het eerst een principieel standpunt heeft ingenomen over de vraag of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het had in de rede gelegen de relevante feiten voor deze beslissing met eiseres te bespreken tijdens een hoorzitting. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande strijdig met artikel 1:2 en 7:3 van de Awb. De rechtbank zal hieronder bezien of het mogelijk is om zelf in de zaak te voorzien.
Tijdigheid beslissing
5.1.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek en of verweerder eiseres een dwangsom is verschuldigd, overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de Ierse autoriteit als leidende toezichthouder is aangemerkt en deze onderzoek heeft ingesteld, het standpunt van eiseres dat verweerder – los van het lopende onderzoek – zelf onderzoek kan doen, een gepasseerd station is.
5.3.
Voor de vraag binnen welke termijn verweerder op het handhavingsverzoek dient te beslissen sluit de rechtbank aan bij de overwegingen van de rechtbank Midden-Nederland in de uitspraak van 15 oktober 2020 [4] . Van doorslaggevend belang is dat de klacht onderdeel is geworden van een groot en complex onderzoek over landsgrensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens. Om deze redenen kan verweerder niet eigenmachtig de omvang en het tijdspad van het onderzoek bepalen. Evenmin kan onder deze omstandigheden een vaststaande einddatum van de beslistermijn worden aangenomen. Daarnaast heeft verweerder eiseres regelmatig op de hoogte gehouden van de voortgang van het onderzoek. Hiermee heeft verweerder aan zijn verplichtingen in dit kader voldaan. Dit betekent dat nog geen sprake is van het niet tijdig beslissen op de klacht en dat de ingebrekestelling te vroeg is gedaan. Er zijn dan ook geen dwangsommen verbeurd.
Conclusie
6.1.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover die zien op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het dwangsombesluit, in stand kunnen blijven.
6.2.
Nu het beroep gegrond is, dient verweerder de gemaakte proceskosten van eiseres in beroep te vergoeden. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht met een waarde per punt van € 748,-). Verweerder dient ook het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
2.Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3 Memorie van Toelichting, blz. 32-35
3.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:4926)