ECLI:NL:RBDHA:2021:15394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
AWB 21/883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende overdracht aan Luxemburg en medische gesteldheid van verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Ethiopische vreemdeling, die op 10 februari 2021 bezwaar had gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht aan Luxemburg. De verzoeker, die suïcidaal was beoordeeld en in een speciale observatieruimte verbleef, vorderde dat de rechter een voorlopige voorziening zou treffen om zijn uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huidige medische gesteldheid van de verzoeker, die pas na zijn inbewaringstelling op 3 februari 2021 was ontstaan, niet eerder was beoordeeld en dat er niet kon worden uitgesloten dat de verzoeker zou decompenseren na de overdracht aan Luxemburg. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en verbood de verweerder om verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat op het bezwaar tegen de voorgenomen overdracht was beslist. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 534,-. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat onverwijlde spoed dat vereiste.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/883
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2021 in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [1991] , van Ethiopische nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W. de Haan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. T. Nauta.

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker op 10 februari 2021 kenbaar gemaakt dat hij op 12 februari 2021 om 09:25 uur per vliegtuig (vluchtnummer KL1739) zal worden overgedragen aan Luxemburg.
Verzoeker heeft op 10 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht aan Luxemburg. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen uitzetting.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat zij verweerder verbiedt om verzoeker uit Nederland te verwijderen tot op het bezwaar tegen de voorgenomen overdracht zal zijn beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 534,-.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken, nu de overdracht van verzoeker staat gepland op 12 februari 2021 om 09:25 uur.
3. Het bezwaar is gericht tegen de feitelijke overdracht, wat een handeling is van verweerder die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met een besluit gelijk is gesteld. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw tegen de feitelijke uitzetting, is beperkt tot de wijze waarop van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik wordt gemaakt. Daarnaast is bij uitzondering bezwaar op grond van die bepaling mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit die bevoegdheid voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht mag worden uitgegaan. Een vreemdeling moet in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van hetgeen hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot overdracht voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is hetgeen een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar tegen Nederland van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR: 1998:0219JUD002589494).
4. Verzoeker voert – voor zover relevant - aan dat zijn overdracht aan Luxemburg in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij heeft in dit kader gewezen op zijn medische situatie en heeft ter onderbouwing hiervan informatie van de T.P.I. Arts PO van het Detentiecentrum Rotterdam waaruit volgt dat hij in de speciale observatieruimte in scheurkledij is geplaatst. Hij is beoordeeld als suïcidaal. Deze situatie is pas ontstaan sinds hij op 3 februari 2021 aankwam in het Detentiecentrum en deze informatie is dan ook nieuw. Een fit-to-fly keuring zal niet voldoende zijn.
5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft verweerder zich – voor zover relevant- op het standpunt gesteld dat verzoekers overdracht aan Luxemburg niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder wijst in dat kader erop dat ten aanzien van Luxemburg mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waaruit volgt dat Luxemburg verzoeker zal opnemen in de asielprocedure en voorzieningen zal bieden. Ook merkt verweerder op dat de medische gegevens bij verweerder bekend zijn en deze ertoe leiden dat er een fit-to-fly keuring zal plaatsvinden. Uit de stukken volgt niet dat de overdracht van verzoeker aan de Luxemburgse autoriteiten op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico oplevert op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het overgelegde patiëntendossier niet volgt dat het risico dat verzoeker daadwerkelijk suïcide zal plegen zeer reëel is.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd in dit verzoek. De huidige medische gesteldheid van verzoeker is pas aan de orde sinds de inbewaringstelling op 3 februari 2021 en is dus niet eerder beoordeeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de uitdraai van het patiëntendossier staat dat verzoeker al geruime tijd verblijft in de speciale observatieruimte (OBS) en dat hij daar in scheurkledij is geplaatst. Voorts staat vermeld dat er bij verzoeker op 4 februari 2021 een suïcidebeoordeling is verricht en dat verzoeker is beoordeeld als suïcidaal. Daar komt bij dat verzoeker vanaf 5 februari 2021 medicatie krijgt vanwege zijn kwetsbaarheid en ernstige depressie en zijn uitspraken. Verzoeker weigert zijn medicatie geregeld te slikken. Ook weigert verzoeker hulp, eet en drinkt hij niet of nauwelijks eet, ligt in zijn eigen urine en is hij de laatste dagen vooral apathisch.
7. Gelet op bovenstaande omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat verzoeker door overdracht aan Luxemburg zal decompenseren en dat dit zal leiden tot een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Onder deze omstandigheden kan niet zonder meer worden vertrouwd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voornoemd risico wegneemt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het belang van verzoeker om niet op 12 februari 2021 te worden overgedragen aan Luxemburg in dit geval zwaarder moet wegen dan het (niet gestelde) belang van verweerder bij een spoedige uitzetting. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek toewijzen in die zin dat verweerder niet mag overgaan tot overdracht van verzoeker aan Luxemburg totdat op het bezwaar tegen de voorgenomen overdracht is beslist. De overige gronden die verzoeker heeft aangevoerd, laat de voorzieningenrechter onbesproken.
8. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 534,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde van € 534,- en wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier, op11 februari 2021.
de griffier is verhinderd
dseze uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.