ECLI:NL:RBDHA:2021:15358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
NL21.2101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 februari 2021, waar eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelde dat door de Coronapandemie de situatie in Italië zodanig is veranderd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij verwees naar een rapport van SFH/Osar en naar artikelen die de slechte omstandigheden voor asielzoekers in Italië beschrijven.

De rechtbank overwoog dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in zijn geval van dit beginsel moet worden afgeweken. De rechtbank concludeerde dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat de maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid redelijk zijn. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2101
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.2102, plaatsgevonden op 23 februari 2021. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat eiser en hij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat mede door de opleving van de Coronapandemie er redenen zijn om aan te nemen dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. In dit verband wijst eiser op het rapport van SFH/Osar van 21 januari 2020. Verder wijst eiser erop dat Italië positief geteste asielzoekers in quarantaine plaatst op grote quarantaineschepen en wijst ter onderbouwing op het artikel 'Deprived of their liberty: Long-term asylum seekrs in Italy who test positive for Covid-19 sent to quarantine ships' en het artikel van Globaldetention. Door deze plaatsing worden
asielzoekers zonder titel van hun vrijheid beroofd en moeten ze leven onder slechte omstandigheden. Eiser is van mening dat gelet op het voorgaande en op zijn eigen ervaringen van discriminatie, overdracht naar Italië zal resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Tot slot voert eiser aan dat hij medische problemen heeft.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 15 oktober 20201. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit het rapport van SFH/Osar blijkt niet dat in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem sprake is van zodanige structurele gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De ABRvS heeft dit rapport al beoordeeld in haar uitspraak van 8 april 2020 en geoordeeld dat het rapport geen wezenlijk ander beeld schept van de situatie voor Dublinclaimanten in Italië dan al eerder bekend was. Verder blijkt uit de artikelen die eiser heeft genoemd ook niet dat door de gevolgen van het coronavirus sprake is van structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank acht het niet disproportioneel als eiser in Italië zal moeten worden getest op het coronavirus en gedurende enige tijd in quarantaine zal moeten als hij positief wordt getest. Dit zijn redelijke maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid in de huidige uitzonderlijke omstandigheden. Als eiser het niet met de Italiaanse coronamaatregelen of de omstandigheden in quarantaine eens is, kan hij daar in Italië over klagen
.
5. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser kan niet worden opgemaakt dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij is gediscrimineerd in Italië. Verder heeft eiser ter onderbouwing van zijn medische problemen een medisch patiëntendossier overgelegd waaruit blijkt dat hij buikklachten heeft. Hieruit blijkt echter niet dat eiser in Nederland onder specialistische behandeling staat of dat Nederland het aangewezen land is om eiser te behandelen. Verweerder mag er van uitgaan dat de medische voorzieningen in Italië van vergelijkbaar niveau zijn als in Nederland. Het is niet gebleken dat Italië hem niet de benodigde medische hulp kan bieden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.