ECLI:NL:RBDHA:2021:15305
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en rechtmatig verblijf van vreemdeling met Turkse nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een terugkeerbesluit dat was opgelegd aan een vreemdeling van Turkse nationaliteit. Eiser, die eerder een verblijfsvergunning had, was in 2017 naar Turkije verhuisd en had zijn hoofdverblijf daar gevestigd. Hierdoor werd zijn verblijfsvergunning in 2018 ingetrokken. Eiser keerde begin 2020 terug naar Nederland, maar werd geconfronteerd met een terugkeerbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem werd opgedragen Nederland binnen 28 dagen te verlaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had op het moment van het terugkeerbesluit. Verweerder had aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en dat hij geen procedures had lopen die zijn verblijf legaliseerden. Eiser voerde aan dat hij rechtmatig verblijf had op basis van zijn huwelijk en kinderen met de Nederlandse nationaliteit, en dat hij een aanvraag had ingediend op grond van het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat eiser een evident verblijfsrecht kon ontlenen aan dit arrest, en dat zijn aanvraag voor toetsing van EU-recht was afgewezen.
De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten om het terugkeerbesluit op te leggen, en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de wet- en regelgeving geen ruimte bood voor een coulantere benadering in deze situatie. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.